Het plastic voorbij: waarom geesteswetenschappers afval onderzoeken
In een nieuwe reeks artikelen onderzoeken we hoe de geesteswetenschappen onderwerpen gerelateerd aan duurzaamheid bestuderen. We beginnen met afval. Hoe en waarom bestuderen geesteswetenschappers afval? We vroegen het Elena Burgos Martinez, universitair docent Zuid- en Zuidoost-Aziëstudies, en Katarzyna Cwiertka, hoogleraar Moderne Japanstudies.
Waar komt het plastic vandaan? Wanneer begon het plastic aan te spoelen?
‘Mensen maken zich veel zorgen over de plastic soep in de Grote Oceaan, maar hebben geen oog voor het plastic dat hier in het kanaal drijft.’ Elena Burgos Martinez doet al jaren onderzoek naar de effecten van afvalverwerking en vervuiling op de Bunaken-archipel in het oosten van Indonesië. ‘Het zijn prachtige eilanden, maar er is veel plasticvervuiling. Als we geconfronteerd worden met plastic-bezaaide stranden is onze eerste gedachte: “Hoe komen we van dit plastic af?” Maar dat is een heel bio-centrische benadering zonder oog voor de structurele onderliggende problemen van het plasticprobleem. Zoals; waar komt het plastic vandaan? Wanneer begon het aan te spoelen? Wie heeft plastic geïntroduceerd? Wat waren de lokale opvattingen over duurzaamheid voordat het plastic afval verscheen? En de vraag hoe we met die lokale opvattingen kunnen werken om de plasticvervuiling aan te pakken.’
‘Bovendien vergeten we vaak dat vervuiling niet iedereen even hard treft. Ook beseffen we soms niet dat veranderingen in onze omgeving invloed hebben op de huidige politieke en economische status quo. Om de kern van het probleem goed te kunnen begrijpen moeten we ons meer richten op de bestaande ongelijkheden en machtsverhoudingen die ten grondslag liggen aan de ophoping van afval, of deze mogelijk maken. Er is een verband tussen structureel racisme en vervuiling dat vaak over het hoofd wordt gezien.’
Volgens UNESCO wordt er jaarlijks meer dan 220 miljoen ton plastic geproduceerd. Het United National Environment Programme schat dat elke vierkante mijl (2,6 km2) oceaan 46.000 stukjes plastic bevat.
‘Voorheen waren jullie te onderontwikkeld, nu zijn jullie te vervuilend’
In de Bunaken-archipel is vervuiling door plastic sinds begin jaren 2000 een probleem. Burgos Martinez: ‘In de nasleep van de tsunami van 2004 hebben internationale milieuorganisaties regionale overheden ertoe aangezet om lokale gemeenschappen te helpen duurzamer te worden. De provinciale hoofdstad Monado begon daarom met het promoten van beton als bouwmateriaal voor huizen. Ook werden televisies, plastic flessen en vershoudbakjes geïntroduceerd. Al deze voorwerpen begonnen zich op te hopen en vervolgens kwamen dezelfde ontwikkelings- en milieuorganisaties terug om te vertellen dat het tijd was om plastic in de ban te doen. “Eerst waren jullie te onderontwikkeld, nu zijn jullie te vervuilend”, leek de boodschap te zijn. Dit soort tegenstrijdige signalen veroorzaken veel verwarring en versterken ongelijke machtsverhoudingen in het gebied. Het laat zien hoe regionale en internationale dimensies invloed hebben op lokale gemeenschappen. Er zijn veel endemische milieu-initiatieven op de eilanden en externe instanties zijn simpelweg niet geïnteresseerd in de mening van mensen en toonaangevende instanties; ze willen alleen maar een quotum te halen.’
‘Ik zie het ook in Den Haag, waar ik woon’, vervolgt Burgos Martinez. ‘Het wordt sommige buurten verweten dat ze smerig of minder ontwikkeld zijn door het vele afval op straat. Dit zijn vergelijkbare verhalen als die van de Bunaken-eilanden. Maar vervuiling heeft niets te maken met de ‘culturele gewoonten’ van de mensen die in deze buurten wonen. Misschien is de buurt door de gemeente verwaarloosd, misschien maken de schoonmaakdiensten er minder vaak schoon dan in het centrum van Den Haag. Wellicht worden mensen ontmoedigd om actief deel te nemen aan lokale discussies vanwege systematische profilering en het welzijnsbeleid dat op basis daarvan is ontworpen.’
‘Door kritisch naar afval te kijken krijgen we een beter besef van politieke verhoudingen en machtsongelijkheden. Afval is niet endemisch voor plaatsen; niet in Den Haag, niet in Indonesië, nergens. Afval is een teken van verschil in kennis over milieu en van systematische discriminatie. Als je je verwaarloosd of gediscrimineerd voelt, kom je in opstand, zelfs tegen recyclen. Dat zie je bijvoorbeeld onder jongeren: sommigen gooien afval op de grond als rebelse daad, omdat ze op andere manieren worden onderdrukt. Beleidsmakers werken zich vaak te snel door deze problemen heen. Ze zijn geneigd naar directe oplossingen voor afvalproblematiek te zoeken om zo een zekere opbrengst te genereren door middel van de milieuregelingen die zij invoeren. Als gevolg zijn de mogelijke oplossingen te technologisch. Dit werkt niet overal. Daarom hebben de bètawetenschappen de geesteswetenschappen en de sociale wetenschappen nodig: om het afvalprobleem in de juiste context te plaatsen.’
‘In communistisch Polen was recyclen eerder noodzaak dan een keuze’
Net als Burgos Martinez gebruikt Cwiertka haar geesteswetenschappelijke achtergrond om “voorbij het afval zelf te kijken”. ‘Het is te makkelijk om te zeggen dat plastic slecht is. De uitvinding van plastic leidde tot een hele reeks uitvindingen die het moderne leven zoals wij het kennen vorm hebben gegeven. Om te begrijpen waarom we een afvalprobleem hebben, moeten we afval begrijpen voordat het afval wordt, denk bijvoorbeeld aan verpakkingsmateriaal. Maar tegelijkertijd moeten we de sociale en economische ontwikkelingen van de twintigste eeuw die hebben bijgedragen aan onze huidige, vaak niet-duurzame manier van leven begrijpen. De wildgroei aan plastic verpakkingen hangt bijvoorbeeld nauw samen met de opkomst van de supermarkt, een instituut dat weinigen van ons graag zouden zien afgeschaft.’
‘Ik onderzoek op het moment de geschiedenis van voedselverpakkingen in drie verschillende contexten: Nederland (waar ik nu woon), Polen (waar ik ben opgegroeid) en Japan, het land waarin ik mij heb gespecialiseerd. Het is fascinerend dat er sterke overeenkomsten zijn in hoe deze drie samenlevingen plastic hebben omarmd in het dagelijks leven, ondanks de aanzienlijke politieke, economische en culturele verschillen. Zo was het in communistisch Polen eerder een noodzaak om te recyclen dan een keuze, vanwege een constant gebrek aan materialen. Maar toen in de jaren negentig de economie van het land openging, kopieerden Polen gretig de verspillende praktijken van de andere kant van het ijzeren gordijn. Voor Japan daarentegen was dit de periode waarin het ideaal van de circulaire economie in een stroomversnelling terecht kwam en Japanners kampioen-recyclers werden. Toch blijven Japanners terughoudend als het gaat om het opgeven van hun voorliefde voor meerlaagse verpakkingen.’
‘Klimaat heeft ook invloed op verpakkingsmateriaal. In Japan zijn de zomers erg vochtig, waardoor voor bederfelijke producten hightech plastic verpakkingen en zuurstofabsorbeerders nodig zijn om schimmelgroei en andere tekenen van bederf te voorkomen. Daarbij komt dat sinds de snelle economische groei van de jaren zestig de Japanse consument gewend is geraakt aan een hoge kwaliteit verpakkingsmateriaal gericht op gebruikersgemak. Dat soort verpakkingen zijn moeilijk te produceren zonder polyethyleenfolie, met aluminium gelamineerde kartonnen dozen en ultralichte, kleine PET-flesjes.’
Massaconsumptie is niet zomaar uit de lucht komen vallen
Dus hoe kunnen de geesteswetenschappen beleidsmakers helpen het afvalprobleem aan te pakken? Cwiertka weet niet zeker of dat wel mogelijk is: ‘Ik dacht dat ons wetenschappelijke werk op het gebied van afval beleidsmakers kon bereiken en beïnvloeden. Nu denk ik dat het op de lange termijn veel waardevoller is om bewustzijn over afval bij nieuwe generaties te bevorderen dan te proberen beleidsmakers te beïnvloeden.’
‘Het is cruciaal om de afvalproblematiek in een historische context te zien. Massaproductie en massaconsumptie zijn niet zomaar uit de lucht komen vallen. Het is het resultaat van historische ontwikkelingen. Tegenwoordig nemen veel studenten hun eigen waterflesjes mee naar colleges en zijn er watertappunten in elk universiteitsgebouw. Hoe denk je dat dat komt? Omdat mensen de gedragsdimensies achter het afvalprobleem beginnen te herkennen.’
De verdwaalde socioloog
Hoe werken geesteswetenschappers samen met bètawetenschappers op het gebied van afval, nu de vraag naar een uniforme aanpak van het plasticprobleem steeds groter wordt? ‘Daar valt nog veel winst te behalen,’ zegt Cwiertka. ‘Als ik als geesteswetenschapper schrijf over hoe technologische vooruitgang de samenleving beïnvloedt, wordt er van mij verwacht dat ik basiskennis heb van de wetenschap erachter. Anderzijds lijkt voor bètawetenschappers basiskennis van centrale begrippen van de geesteswetenschappen veel minder een harde vereiste te zijn. De grootste uitdaging is om onderzoekers binnen de ‘harde wetenschappen’ te overtuigen van de waarde van geesteswetenschappelijke kennis. Een goed voorbeeld zijn de medische experts en virologen die – begrijpelijk – tegenwoordig veel in talkshows verschijnen en dan beweren dat ‘volksaard’ invloed heeft op hoe succesvol de strijd tegen COVID-19 is. Hoewel deze wetenschappers heel zorgvuldig met hun eigen data omgaan, lijken ze veel minder voorzichtig te zijn wanneer het gaat over het in stand houden van culturele stereotypen en maatschappelijke vraagstukken waar ze alleen anekdotische kennis van hebben.’
‘Maar iets positiefs is dat ik zeker mogelijkheden tot samenwerking zie. Dit semester geef ik het vak A cultural history of plastic. Ik geef het vak samen met onderzoekers van de TU Delft. Samen met een bètawetenschapswetenschapper een academisch artikel schrijven is wellicht lastig, omdat onze manier van academisch schrijven anders is. Maar het zou interessant zijn om over hetzelfde onderwerp te schrijven vanuit onze verschillende academische achtergronden. Dat is misschien wel een leuk idee!’
Burgos Martinez is het daarmee eens. ‘Het idee dat de geesteswetenschappen zich alleen met romantische zaken bezighouden, zoals poëzie, en de gedachte dat de geesteswetenschappen niet praktisch toepasbaar zijn, is vrij hardnekkig. Natuurlijk kan ik met bètawetenschappers samenwerken, maar dan wel vanuit een gelijkwaardige positie. In Indonesië werkte ik in teams van voornamelijk marine wetenschappers en aardwetenschappers. Onder hen was ik toch een beetje de “verdwaalde socioloog”. Ik heb de ruimte nodig om mijn expertise vrijelijk te uiten. Misschien moeten we hier aan de Faculteit Geesteswetenschappen een ‘afvalnetwerk’ oprichten en dan kunnen we een “verdwaalde bètawetenschapper” uitnodigen, haha!’
Dit artikel in onderdeel van een nieuwe serie over hoe onderzoekers van de Faculteit Geesteswetenschappen thema’s rond duurzaamheid onderzoeken.