Pionier Christiaan Weijts: clandestiene romancier in literaire kringen
In een nieuwe reeks laten we (voormalige) studenten aan het woord die als eerste in hun familie naar de universiteit gingen. In deze eerste aflevering: romancier en columnist Christiaan Weijts (1976). ‘Ik hield altijd wel het gevoel dat elk moment iemand op mijn schouder kon tikken, omdat men mijn clandestiene aanwezigheid had ontdekt.’
Mohammed El Baroudi (1995) is trainee bij de Universiteit Leiden, was zelf eerstegeneratiestudent en gaat op zoek naar verhalen van pioniers van de Universiteit Leiden. Dit is zijn eerste artikel uit de reeks.
Een benauwend warme dag in het centrum van Leiden, misschien wel het ideale weer om in een beschaduwd kantoor aan het Rapenburg oude jeugdverhalen op te rakelen. Op de uitnodiging voor een interview reageerde Weijts positief, maar niet zonder kanttekening. Hij wist niet of hij wel een ‘typisch exemplaar’ hiervoor was. ‘In eerste instantie moest ik denken aan iemand uit een gezin uit een nieuw land, zoals bijvoorbeeld Zihni Özdil over zichzelf zegt: de zoon van een hoeder.’ Weijts studeerde Nederlandse taal- en letterkunde en Algemene literatuurwetenschappen.
Geheimzinnige genootschappen
Hoe verder we graven in het verleden, hoe gepassioneerder Weijts zijn verhalen en anekdotes vertelt. We houden met moeite enige chronologie vast, maar dat ligt ook aan de humoristische toon en inhoud van zijn verhalen. ‘Vooral geheimzinnige kunstzinnige clubjes of genootschappen spraken mijn jeugdige jongensgevoel van destijds erg aan. Ik werd lid van Litteris, een klein dispuut waar we ons bezighielden met dichtkunsten.’ Zo kwam hij in netwerken waar hij zijn passie voor het romantische gevoel van literatuur goed kwijt kon, inclusief exclusieve etentjes en bijeenkomsten. ‘Toch hield ik altijd wel het gevoel dat elk moment iemand mij op mijn schouder kon komen tikken, omdat men mijn clandestiene aanwezigheid had ontdekt en ik weer kon vertrekken.’ Al geeft Weijts wel aan dat het ook meeviel wat uitsluiting betrof: ‘In dergelijke kringen in Frankrijk kom je er gewoonweg niet meer doorheen op een bepaald moment. Deuren sluiten zich hermetisch voor je als je zelf niet uit de klassieke bourgeoisie komt.’
Minervadassen
Pionieren, dat deed Weijts zeker, ondanks zijn initieel zelfverklaard-atypische verhaal. We schenken nog wat water in, de zonnestralen draaiden zich namelijk ook binnen langzaam onze kant op. De wederzijdse herkenning tussen eerstegeneratiestudenten rolt al gedurende het hele gesprek over en weer over de tafel. ‘De open dagen kan ik mij niet eens meer herinneren, maar tijdens de uitreiking van mijn propedeuse als eerstejaars, vond ik het allemaal maar overdreven om mijn ouders ervoor te laten opdraven. Dat terwijl ik mij kan herinneren dat bij studenten uit meer academische milieus de ouders zeker kwamen en de Minervadassen er speciaal voor uit de kast werden gehaald, gestreken en wel.’
Eigen boontjes
Voor Weijts was het wel duidelijk dat zijn pionierschap hem ertoe bracht zijn eigen boontjes te doppen, terwijl studenten uit andere milieus vaker al een geplaveid pad bewandelden. ‘Die wisten vaak al waar ze moesten zijn, van welke clubjes ze lid moesten worden en hoe ze bijvoorbeeld bij hun geambieerde beroep uit konden komen en wat voor brieven je daarvoor moest schrijven. Voor mij was het meer zelf ontdekken, rondzwerven, uren in de bibliotheek rondhangen om uit te vinden hoe je met behulp van de kaartenbak de mooiste pareltjes van de literatuur uit het archief kon halen. Ik had zo’n voorbedacht pad niet gewild. Toch kan ik mij voorstellen dat dat lastig is voor studenten die de luxe niet hebben om rond te kunnen zoeken en te ontdekken. Het zou veel schelen als zij op alle mogelijkheden en mogelijke paden kunnen worden gewezen.’
Eenheidsworst
In zijn columns trekt Weijts fel van leer met zijn scherpe pen en eindeloos sarcasme. Zo schreef hij in NRC over Inclusieve eenheidsworst, een stuk over gymnasia en het plan van de onderwijsraad om brede brugklassen in te voeren, waarbij de titel de schijn van een kritische lijn tegenover deze scholen opwerpt. Toch bleek niets minder waar te zijn: ‘Als je zo nodig wilt uitblinken is dat prima, maar niet uit de zak van de belastingbetaler. Dan ga je maar lekker naar een privéschool, een Eton in de polder. Als je die kunt betalen’, schreef Weijts.
‘Als je zo nodig wilt uitblinken is dat prima, maar niet uit de zak van de belastingbetaler.'
Weijts herkent hierin de volgens hem klassieke Nederlandse neiging om iedereen die zich boven het maaiveld durft te vertonen, maar een kopje kleiner te maken. Hij herkent ook het gevaar van geërfde exclusiviteit in het onderwijs, maar ziet de mogelijkheid om te kunnen excelleren toch als essentieel. ‘Kinderen moeten kunnen uitblinken en excelleren als ze goed kunnen leren, zonder dat ze door leeftijdsgenoten worden uitgelachen om hun leergierigheid. Wellicht een cynische gedachte, maar de mogelijkheid om onder gelijkgestemden te kunnen zijn is belangrijk voor de ontwikkeling.’
De toekomst: 2056
Op de vraag hoe de hoofdpersoon Kris uit zijn (in 2020 uitgekomen) toekomstroman Furore in 2056 terug zal kijken naar kansengelijkheid in het huidige Nederlandse onderwijs, zucht Weijts even maar hij is ook hoopvol. ‘Het liefst vraagt hij zich dan af waar wij ons druk om hebben gemaakt, omdat de bewegingsvrijheid in de doorstroom van het onderwijs dan maximaal is. Waardering komt op basis van merites en is geen traditie meer van overgeërfde paden in het onderwijs.’
In de tweede aflevering van deze serie spraken we met historicus Nadia Bouras, die ook als eerste in haar familie naar de universiteit ging.
Tekst: Mohammed El Baroudi
Beeld: Melissa Schriek