Een nieuw instructieboek voor onderzoek met koloniale bronnen
Hoe doe je onderzoek met bronnen die zijn geschreven of verzameld in een koloniale context? Deze vraag staat centraal in het tweedejaars geschiedeniscollege ‘Koloniale en wereldgeschiedenis: Nederlandse bronnen als venster op de wereld’. Om studenten zo goed mogelijk te begeleiden bij hun onderzoek in koloniale archieven en collecties heeft Alicia Schrikker, universitair hoofddocent bij de opleiding Geschiedenis, samen met collega’s en een student-assistent een eigen instructieboek geschreven.
‘In dit tweedejaars college maken studenten kennis met de onderzoekspraktijk,’ vertelt Schrikker. ‘In gastcolleges vertellen collega’s hoe zij omgaan met koloniale bronnen in hun eigen onderzoek. Ook gaan studenten met een onderzoeker mee naar bijvoorbeeld een archief om een onderzoekspracticum uit te voeren.’ Daarnaast kent de collegereeks een theoretisch deel waarin de vraag centraal staat hoe je onderzoek in koloniale archieven en collecties uitvoert. Aan de hand van wetenschappelijke artikelen wordt stilgestaan bij vragen als ‘Hoe ga je om met koloniale bronnen?’ ‘Waarom is het werken met zulke bronnen per definitie problematisch?’ en ‘Hoe vind je je weg in de archieven en collecties?’
Behoefte aan nieuw materiaal
Het bleek lastig om voor dit college geschikte literatuur te vinden. De veelal Engelstalige artikelen die nu worden gebruikt, sluiten niet altijd goed aan op de inhoud van het college en de voorkennis van de studenten en worden daardoor als te ingewikkeld ervaren. Materiaal met bronnen die zijn geproduceerd in Nederlands-koloniale context bleek echter lastig verkrijgbaar. Daarom besloot Schrikker drie jaar geleden samen met haar collega’s Sanne Ravensbergen, Lennart Bes, Anita van Dissel, en student-assistent Pouwel van Schooten een vernieuwingsproject te starten om eigen onderwijsmateriaal te ontwikkelen. Het project is ook onderdeel van Schrikkers VIDI-project en daarmee verweven met haar eigen onderzoek.
‘Eerst hebben we onze studenten de vraag voorgelegd wat voor soort vorm dit nieuwe materiaal moest krijgen,’ vertelt Schrikker. ‘Zij gaven aan het liefst gewoon een boek te willen hebben, waarin ze ook na het college nog kunnen terugbladeren zodra ze bijvoorbeeld aan hun scriptie werken.’ Op basis van eigen onderzoeks- en onderwijservaringen hebben Schrikker en haar collega’s de inhoud van het boek bepaald en uitgewerkt. Inmiddels is het zo goed als af. In drie delen wordt de lezer bijgebracht hoe je onderzoek kunt doen met koloniale bronnen: in het eerste, theoretisch-historiografisch gedeelte wordt stilgestaan bij de vraag op welke manieren koloniale geschiedschrijving verweven was met de koloniale praktijk en welke inherente problemen koloniale archieven en collecties met zich meebrengen. Hoe je dergelijke bronnen dan toch kunt gebruiken voor je onderzoek, en waar je op moet letten, wordt uitgelegd in het tweede methodische gedeelte. Het draait daarbij ook om kwesties als hoe je om dient te gaan met koloniaal taalgebruik en hoe je bronnen vanuit verschillende perspectieven kunt analyseren. Een van de valkuilen bij dit type bronnenonderzoek is namelijk dat studenten onbewust het perspectief van de koloniale machthebbers blijven reproduceren. Het kortere, laatste gedeelte van het boek is meer praktisch van aard en geeft informatie over hoe en waar de verschillende bronnen te vinden zijn. Deze stukjes zijn geschreven door collega’s en komen voort uit hun onderzoekservaring. Daar gaat het bijvoorbeeld om het VOC-archief in het Nationaal Archief en de archieven in Azië, maar ook de kaartencollecties van de UB, museumobjecten en bestaande collecties van mondeling opgenomen interviews komen aan bod.
‘Een boek lijkt misschien ouderwets, maar de manier waarop we theorie, methode en praktijk bij elkaar brengen is juist vernieuwend.’
Informatierijk én enthousiasmerend
Het schrijven van een instructieboek was een nieuwe ervaring voor Schrikker en haar collega’s. ‘Eerst dacht ik: ‘Dat doen we wel even,’ vertelt Schrikker, ‘want we zijn gewend over dit onderwerp college te geven. Dat bleek toch makkelijker gezegd dan gedaan. Een instructieboek is een ander genre dan
wetenschappelijke literatuur. Dat laatste draait om de argumentatie, terwijl een instructieboek vooral gericht is op het overbrengen van informatie. Tijdens het schrijven moesten we oppassen dat het geen te grote waterval aan informatie werd. We hebben veel moeten overleggen, herschrijven en schrappen om tot het gewenste resultaat te komen. Onze student-assistent Pouwel heeft hierbij geholpen: hij heeft alle teksten grondig gelezen en kon bijsturen wanneer we te veel of te weinig informatie gaven.’
Behalve dat het instructieboek een kritisch en informatierijk naslagwerk moest worden, vonden Schrikker en haar collega’s het belangrijk dat het boek de lezer uiteindelijk enthousiasmeert om onderzoek te doen. Daarom worden de hoofdstukken afgewisseld met interviews waarin collega’s uit binnen- en buitenland bevlogen vertellen over hun eigen werk en onderzoek. Ze vertellen bijvoorbeeld hoe ze tot nieuwe perspectieven en inzichten kwamen: door nieuwe methodes toe te passen of door verschillende bronnen met elkaar te combineren, zoals geschreven tekst en orale tradities. Zo krijgen lezers een levendig beeld van het werkveld dat zich bezighoudt met koloniale geschiedenis.
Hoe nu verder?
Dit semester heeft het vak ‘Koloniale en wereldgeschiedenis: Nederlandse bronnen als venster op de wereld’ nog de oude opzet, met de losse artikelen. Een groep studenten zal na afloop het nieuwe instructieboek lezen en evalueren. Vervolgens worden de laatste aanpassingen gedaan op basis van hun commentaar en wordt het boek opgestuurd naar de uitgeverij. Daarna zal het boek gebruikt worden bij de opleiding Geschiedenis. Ook collega’s buiten Leiden hebben al interesse in het boek getoond, vertelt Schrikker. ‘Het koloniale verleden staat momenteel vol in de aandacht, en er komen steeds meer koloniale archieven en collecties online te staan. Juist dat maakt ons project extra relevant. Zodra de Nederlandstalige versie van het boek af is,’ blikt ze vooruit, ‘zou ik het boek ook wel in het Engels willen vertalen, zodat deze informatie toegankelijk is voor masterstudenten en voor internationale onderzoekers die werken met Nederlandse koloniale archieven. En wie weet kunnen we het later ook nog in het Indonesisch laten vertalen!’
In de afgelopen twee jaar zijn ruim dertig onderwijsvernieuwingsprojecten opgezet en uitgevoerd door docenten in de Faculteit Geesteswetenschappen. In deze reeks vertellen zij over hun ervaringen.