Promovenda Didi van Trijp onderzoekt: Wanneer is een vis een vis?
Vogel, vlinder, vis: het onderscheid tussen de verschillende diersoorten lijkt voor de gemiddelde moderne mens kraakhelder. Toch is over deze indelingen vaak eeuwenlang gediscussieerd. In haar proefschrift laat Didi van Trijp zien hoe natuuronderzoekers in de achttiende eeuw probeerden te bepalen wat een vis een vis maakt.
‘In de zestiende eeuw wordt in Noord-Europa het woord vis gebruikt voor alles wat in het water leeft, dus ook voor kwallen, kreeften, otters en nijlpaarden,’ zegt Van Trijp. ‘Dat gebeurt in de volksmond, maar ook in meer wetenschappelijke teksten zoals de dikke boeken waarin natuuronderzoekers de soorten die ze tegenkomen beschrijven. Eind zeventiende eeuw ontstaat voor het eerst een strengere definitie van een vis als een dier met vinnen dat in het water leeft en er nooit uitkomt. Daardoor zijn verschillende andere dieren geen vis meer.’
Ingewikkeld studieobject
Die nauwere definiëring komt tot stand in een periode waarin de natuur wordt beschouwd als het ‘tweede boek van God’. Natuuronderzoekers ‘lezen’ dat boek door de wereld om zich heen heel nauwkeurig te bestuderen. Door diersoorten in te delen op basis van fysieke kenmerken brengen ze alle soorten in de Schepping in kaart. Zo willen ze begrijpen hoe God de wereld heeft bedoeld. Voor de natuuronderzoekers die vissen bestuderen brengt die wens uitdagingen met zich mee. Vissen mogen ruimschoots voorhanden zijn in Noord-Europa, ze zijn ook lastig te bestuderen.
‘Het was in die tijd vrijwel onmogelijk om vissen onder water te bekijken,’ legt Van Trijp uit. ‘Maar zodra vissen uit het water worden gehaald en sterven, veranderen hun kleuren en soms ook hun vorm. Daarnaast bederft vis gemakkelijk. Daar wordt voortdurend over geklaagd in brieven die ik heb gevonden. Een verzamelaar in Berlijn, bijvoorbeeld, liet een missionaris in India vissen voor hem verzamelen, maar dat ging weleens mis. Dan kreeg hij een ton vol rotte vis thuisbezorgd.’
Wie vertelt het ware verhaal?
Toch zetten veel onderzoekers door. ‘Daarbij speelt eigenbelang een rol. Door zichzelf neer te zetten als betrouwbare vissenonderzoeker eisen ze hun plek op in het wetenschappelijke veld,’ stelt de promovenda. ‘In alle vissenboeken die ik heb onderzocht, vermelden schrijvers met klem dat ze zich baseren op ofwel hun eigen waarnemingen, ofwel op die van mensen die ze vertrouwen. Ze benoemen ook dat ze niet zomaar af kunnen gaan op illustraties, omdat het niet altijd duidelijk is hoe betrouwbaar de keuzes van de illustrator zijn. Heeft diegene bijvoorbeeld alle details wel goed afgebeeld?’
Die afhankelijkheid van anderen beschouwt Van Trijp als een van de verrassingen van haar onderzoek: ‘Op de kaft van zo’n boek staat alleen de naam van de onderzoeker, maar ik vind het opvallend hoeveel mensen betrokken waren bij de totstandkoming van een wetenschappelijk werk over vissen. Iemand heeft de afbeeldingen gemaakt, iemand heeft voor het transport gezorgd en iemand heeft de vissen gevangen.’ Bij die laatste groep winnen de onderzoekers regelmatig informatie in. ‘Vissers kunnen door hun vak goed vertellen of een vis zeldzaam was, en of een bepaald exemplaar representatief was voor zijn soort.’
Ook daarbij duikt regelmatig de vraag op wie er nu precies betrouwbaar is. Van Trijp: ‘Kijken de vissers wel op de ‘juiste’ manier? En is het beter om een oudere ervaren visser om informatie te vragen dan een jongere? Je ziet dat onderzoekers worstelen met de vraag hoe je tot een betrouwbaar verhaal komt als je moet afgaan op de observaties van anderen. Heel interessant, ook omdat dit in de hedendaagse wetenschap een belangrijk thema blijft.’
Maar wat is nou een vis?
En het debat over wat nu een vis is? Dat gaat tot op de dag van vandaag door. Hoewel een peuter prima in staat zal zijn om een vis van een vogel of otter te onderscheiden, heeft de term ‘vis’ voor hedendaagse wetenschappers geen biologische betekenis meer; een zalm is genetisch nauwer verwant aan een kameel dan aan een prik. Van Trijp: ‘Waarschijnlijk zullen wetenschappers categorieën altijd blijven bevragen.’