Jeroen Duindam nieuwe wetenschappelijk directeur Instituut voor Geschiedenis
Het Instituut voor Geschiedenis heeft een nieuwe wetenschappelijk directeur. Vanaf 1 september neemt hoogleraar vroegmoderne geschiedenis Jeroen Duindam deze taak op zich. ‘Je kunt dit alleen goed doen als je er ruimte voor maakt.’
Duindam begon in 2010 in Leiden. ‘Ik heb hier een prachtige baan als docent, onderzoeker en hoogleraar, maar we hebben bij het instituut het systeem dat we het bestuur onderling moeten regelen’, vertelt hij. ‘Dat vind ik heel goed, want zo ben je gezamenlijk verantwoordelijk. Onderwijs en onderzoek. gaan me inmiddels best gemakkelijk af. Dit is weer iets anders, waarvan je moet denken: nou, je loopt hier al een tijd rond. Laat maar eens zien of je dat ook kan.’
Hoewel Duindam net als de andere wetenschappelijk directeuren zijn onderwijs- en onderzoekstaken niet volledig neerlegt, is het voor hem duidelijk waar zijn prioriteiten de komende jaren liggen. ‘Je moet niet de fout maken om deze positie in te nemen en dan te denken: ik blijf dit als een soort extraatje doen. Dat is zoiets als denken dat je een boek kunt afschrijven als je twee kinderen in de kamer hebt zitten: dat gaat gewoon niet lukken.’ Hij heeft zich er daarom op ingesteld dat zijn taken als wetenschappelijk directeur op één komen te staan. ‘Ik draag het instituut, de universiteit en de faculteit een warm hart toe, dus ik wil daar graag op een zinnige manier aan bijdragen. In de voorbereidingsperiode heb ik veel met bevlogen mensen gepraat die zich ook warmliepen voor een bestuurstaak. Daardoor heb ik er steeds meer zin in heb gekregen.’
Een plekje voor nieuwe groepen
Inmiddels tekent het begin van zijn koers zich af. ‘Klassiek waren we een Instituut voor Geschiedenis met een opleiding Geschiedenis. Destijds kon je zeggen “de opleiding is het instituut”. Inmiddels hebben we een heleboel opleidingen en zijn we op opleidingsniveau een andere organisatie geworden dan op instituutsniveau. Dat betekent dat je een plek moet zoeken voor de mensen die erbij gekomen zijn, bijvoorbeeld van de opleidingen rondom Afrika, rondom Latijns-Amerika, International Studies, International Relations. We moeten de collegialiteit die dit instituut al kenmerkt oprekken en over die andere groepen heen zetten, terwijl we tegelijkertijd de spankracht en solidariteit bewaren die we ooit als één opleiding hadden.’
Het opnemen van de nieuwe groepen zou zich volgens Duindam bovendien niet moeten beperken tot collegialiteit. ‘Je kunt bijvoorbeeld ook denken aan de integratie van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Dat klinkt misschien of ik de koek met de klusjes verder wil verdelen, maar een van de krachten van dit instituut is altijd geweest dat bestuur een kwestie van vertrouwen is. We praten natuurlijk met elkaar, maar we gaan niet elke week vergaderen om elkaar heel scherp in de gaten te houden. Bij dat vertrouwen moet je de andere groepen ook betrekken. Het zorgt ervoor dat iedereen volwaardig meedraait en meespreekt.’
Unieke wereldwijde dimensie
Ook inhoudelijk wil Duindam het contact met andere groepen, binnen en buiten de faculteit, opzoeken. ‘Geschiedenis kon je misschien dertig jaar geleden nog presenteren als Nederland, Europa en wereldgeschiedenis vanaf het moment dat Europa over de wereld uitdijt, maar ik vind het belangrijk om op alle momenten van de geschiedenis te weten wat er gebeurt buiten de streek waar wij zitten. Dat gaat bij Geschiedenis in Leiden al goed, maar het kan volgens mij nog beter vormkrijgen, bijvoorbeeld door meer samen te werken met het Instituut voor Area Studies. Leiden heeft in onderwijs en onderzoek een sterke wereldwijde dimensie. Studierichtingen en taalgebieden die elders niet zijn vertegenwoordigd komen hier samen. Ik denk dat we intellectueel munt uit die meerwaarde kunnen slaan door voorbij de instituutsgrenzen te denken.’