Wat je leest versus wat je weet
Het onderzoek van Marloes van Moort richt zich op validatieprocessen in de context van begrijpend lezen. De resultaten laten zien dat lezers tijdens het lezen tekstuele informatie ‘toetsen’ aan informatie uit de tekst én uit hun eigen kennis. Het onderzoek levert een belangrijke bijdrage aan verdere theorievorming over hoe lezers tekstuele informatie evalueren en hoe ze omgaan met conflicterende informatie in een tekst. Dit is belangrijk kennis omdat lezers steeds meer en steeds vaker geconfronteerd worden met onjuiste informatie. Promotie 3 maart.
Dankzij het internet hebben we snel en gemakkelijk toegang tot een ongekende hoeveelheid informatie. Dit biedt enorme mogelijkheden voor het verwerven van nieuwe kennis, maar vergt wel een waakzame en kritische lezer. Iedereen kan tegenwoordig informatie verspreiden, met als gevolg dat teksten niet alleen variëren in kwaliteit, maar ook in juistheid en betrouwbaarheid.
Hoe kunnen we een tekst begrijpen?
Om een tekst te kunnen begrijpen, vormen we in ons hoofd een beeld van de inhoud en betekenis ervan. Onderzoek toont aan dat het opbouwen van zo’n mentale representatie een dynamisch proces is: met elke nieuw stukje informatie dat we tegenkomen, wordt de representatie aangepast en/of bijgewerkt.
Bij iedere nieuw stukje informatie leggen we verbanden met onze eigen achtergrondkennis en de informatie die we al eerder in de tekst zijn tegengekomen om de nieuwe informatie te begrijpen. Om tot een samenhangende en kloppende mentale representatie te komen, is het essentieel dat er voor ieder nieuw stukje informatie gecontroleerd wordt of deze informatie klopt met de informatie die we eerder zijn tegengekomen en met onze eigen kennis voordat het wordt opgenomen in het mentale model. Dit wordt ook wel ‘validatie’ genoemd
Nadat een stukje informatie overeenstemt met de mentale representatie en de eigen kennis, wordt dit opgenomen in het mentale model en uiteindelijk – als alles goed gaat - in het langetermijngeheugen. Validatieprocessen spelen dus niet alleen een rol in hoe wij begrijpen, maar ook in wat we uiteindelijk onthouden of leren van de voorgeschotelde informatie.
Wat ze weten en wat ze gelezen hebben
Het is belangrijk dat onderzoek zich richt op hoe lezers omgaan met teksten die niet (helemaal) kloppen en dat we inzicht krijgen in hoe lezers tekstuele informatie valideren ten opzichte van verschillende informatiebronnen. De belangrijkste informatiebronnen waartegen lezers tekstuele informatie valideren zijn hun eigen achtergrondkennis (wat ze weten) en de informatie die ze eerder zijn tegengekomen in de tekst zelf (wat ze gelezen hebben).
"Leesvaardigheid is het begrijpen van, gebruiken van, evalueren van, reflecteren op en omgaan met teksten om je doelen te bereiken, je kennis en potentieel te verruimen en deel te nemen aan de maatschappij." (PISA 2018)
Theoretische modellen van validatie geven een globale beschrijving van de cognitieve architectuur van validatieprocessen. Hoewel de modellen ervan uit gaan dat lezers informatie valideren ten opzichte van beide informatiebronnen (eigen kennis en kennis uit de tekst), specificeren ze niet hoe en wanneer lezers deze twee bronnen gebruiken en of deze twee bronnen validatieprocessen op vergelijkbare wijze beïnvloeden of dat zij op verschillende manieren invloed uitoefenen.
De resultaten
“De resultaten laten zien dat lezers tekstuele informatie valideren ten opzichte van informatie uit de tekst zelf en ten opzichte van de eigen kennis. Sterker nog, de resultaten laten een neurocognitieve taakverdeling zien voor validatieprocessen: Een aantal hersengebieden lijkt vooral betrokken te zijn bij tekstvalidatie of kennisvalidatie terwijl andere hersengebieden betrokken lijken bij beide. Ook lijkt informatie in een tekst die niet klopt met de kennis van de lezer andere verwerking strategieën op te roepen dan informatie die niet past bij de eerdere tekst.
Deze bevindingen leveren bewijs dat informatie niet alleen routinematig gevalideerd wordt ten opzichte van de twee bronnen, maar dat lezers tijdens het lezen informatie valideren tegen hun eigen achtergrondkennis en de informatie uit de eerdere tekst via te onderscheiden validatieprocessen die (deels) verschillende neurocognitieve mechanismes aanspreken. Deze resultaten suggereren dat er dus een onderscheid te maken valt tussen deze twee bronnen binnen validatie en dat er bij het beschrijven van de cognitieve architectuur van validatie aparte rollen moeten worden toegewezen aan tekstuele informatie en achtergrondkennis.”, aldus Marloes van Moort.
Op de lange termijn
Uit een groot internationaal vergelijkend onderzoek naar de prestaties van leerlingen in onderwijsstelsels in de wereld (PISA) blijkt dat de leesvaardigheid van Nederlandse leerlingen is afgenomen. Uit dit onderzoek bleek dat Nederlandse leerlingen vergeleken met leerlingen uit andere EU-landen goed informatie op kunnen zoeken, maar moeite hebben met het evalueren van de kwaliteit en geloofwaardigheid van teksten en met het reflecteren op teksten. Ook hebben de Nederlandse leerlingen moeite met het herkennen van conflicterende informatie binnen teksten en tussen teksten over eenzelfde onderwerp. De fundamentele processen die hieraan ten grondslag liggen zijn het onderwerp van het onderzoek van Marloes van Moort.
De besproken studies leveren een belangrijke bijdrage aan verdere theorievorming over hoe lezers tekstuele informatie evalueren en hoe ze omgaan met conflicterende informatie in een tekst. Deze inzichten kunnen op langere termijn - en na meer onderzoek - de basis vormen voor theorieën die toegepast kunnen worden in de onderwijspraktijk. Ze kunnen mogelijk als basis gebruikt worden voor interventies of methodieken om leerlingen beter te ondersteunen in het ontwikkelen van deze kritische leesvaardigheden.