De finale van de Taalkundeolympiade komt eraan: ‘Het mag niet te makkelijk zijn’
Middelbare scholieren kunnen zaterdag 16 april hun tanden weer stukbijten op de moeilijkste taalvragen in de finale van de Taalkundeolympiade. Hoogleraar Sasha Lubotsky en promovendus Cid Swanenvleugel wonnen allebei ooit een olympiade. Inmiddels zijn ze betrokken bij de organisatie. Wat maakt de competitie zo bijzonder?
Sasha Lubotsky nam ooit deel aan een Taalkundeolympiade in Moskou, waar de toernooien al sinds de jaren zestig populair zijn. Hij besloot het initiatief naar Nederland te halen. ‘Scholieren kunnen op deze manier kennismaken met een vak dat geen schoolvak is’, licht hij toe. Dat betekent ook dat het toernooi geen voorkennis vereist. ‘Als je niets van scheikunde weet, hoef je niet naar de scheikundeolympiade, maar bij ons gaat het om puzzelen en redeneren. We willen laten zien dat taalkunde weliswaar bij de humaniora hoort, maar dat het waarschijnlijk het meest wiskundige is van alle vakgebieden.’
Een van de scholieren die deze wiskundige aanpak van taal goed bleek te beheersen, was Cid Swanenvleugel. ‘Ik hoorde op een Open Dag over de Taalkundeolympiade. Ik wilde toen eigenlijk nog biologie studeren, maar ik dacht: ik doe gewoon mee.’ En met succes: hij won in 2015 en is nu een van de vragenmakers.
Lastige puzzels
In principe kan een geschikte vraag voor de olympiade uit vrijwel elk onderzoek komen, stelt Lubotsky. ‘Alleen moet een taalkundige veel materiaal analyseren om een probleem op te lossen, en dat zonder enige garantie op succes. Tegen een scholier kun je zeggen: in deze opgave zit een oplossing, zoek die maar. Dat is aanzienlijk eenvoudiger.’
Idealiter vertegenwoordigen de verschillende vragen van een olympiade de verschillende takken van de taalkunde, van getalsystemen tot grammatica. Daarnaast bestaat iedere vraag uit meerdere elementen waarvoor deelnemers punten kunnen krijgen, zodat iedereen in elk geval een begin kan maken. ‘Het moet een soort puzzel zijn’, vertelt Swanenvleugel. ‘Uit de beperkte informatie die je krijgt, moet je met behulp van logisch nadenken alle informatie voor de oplossing kunnen halen.’ De makers proberen de vragen daarom altijd samen uit, zodat ze zeker weten dat alle informatie aanwezig is én het niveau klopt. ‘Als wij er langer dan tien minuten over doen, is het te moeilijk’, licht Swanenvleugel toe. Bij die eenvoudigere vragen hebben veel deelnemers alsnog de meeste opgaven fout, maar volgens Swanenvleugel is dat niet erg. ‘Juist daardoor zie je dat sommige mensen er echt heel goed in zijn.’
‘Zoek de hint’
Voor finalisten die hoog willen scoren, heeft Lubotsky een paar tips: ‘Wees niet bang om bij twijfel dingen op te schrijven en probeer in de huid van de vragensteller te kruipen. Alles wat er staat, heeft een betekenis. Vaak staat er zelfs een hint in de vraag zelf. Heb je echt al die details begrepen?’ Wil het desondanks toch niet zo lukken? Dan kan Swanenvleugel toekomstige deelnemers geruststellen: ‘Maak je niet te druk, dit doe je alleen maar voor de lol. Ook als je niet zo goed scoort, kun je taalwetenschap komen studeren.’
Tijdens de Taalkundeolympiade maken middelbare scholieren opgaven over de meest uiteenlopende oude en moderne talen en schriftsoorten. Door te kijken naar bijvoorbeeld de grammatica en zinsopbouw van een zin kunnen ze al puzzelend een antwoord vinden, zonder dat zij de taal spreken. De vier beste kandidaten van de nationale Taalkundeolympiade kwalificeren zich voor de internationale finale.