Rechtsvergelijkend onderzoek openbaarheid overheidsinformatie aangeboden aan Kamer
De minister van BZK heeft op 17 oktober het onderzoeksrapport ”Openbaarmaking van overheidsinformatie. Een rechtsvergelijkend onderzoek naar wetgeving in Zweden, het Verenigd Koninkrijk, Duitsland, Frankrijk, Slovenië en Estland” aangeboden aan de Tweede en Eerste Kamer. Het rapport is geschreven door onderzoekers van de universiteit Leiden.
Het onderzoek is verricht naar aanleiding van een toezegging die is gedaan tijdens de plenaire behandeling van de Wet open overheid in de Eerste Kamer in 2021. Doel van het onderzoek was om een internationaal rechtsvergelijkend onderzoek uit te voeren naar openbaarheidswetgeving in andere landen, zodat Nederland hiervan kan leren. En om mogelijk onderdelen in (de werking van) het Nederlandse openbaarmakingsstelsel te kunnen aanpassen. Zowel om de toegang tot overheidsinformatie als de uitvoerbaarheid voor bestuursorganen te verbeteren.
In het rapport is voor ieder van de onderzochte landen in het bijzonder gekeken naar de volgende aspecten: uitgangspunten van het recht op overheidsinformatie, de reikwijdte van de wetgeving, de reikwijdte van het recht op informatie, of informatie actief openbaar wordt gemaakt, de werkwijze bij het afhandelen van informatieverzoeken en de daarbij gehanteerde beslistermijnen, de uitzonderingsgronden, de beperkingen van (de omvang van) informatieverzoeken alsmede de wijze waarop de naleving van de regels is geborgd (toezicht, handhaving en rechtsbescherming). Tot slot worden in het rapport diverse overwegingen meegegeven voor de vraag in hoeverre de geconstateerde verschillen tussen de landen een toegevoegde waarde kunnen hebben voor Nederland.
In de begeleidende brief stelt de minister van BZK dat het rapport een “zeer grondige en bruikbare analyse van de verschillende wettelijke stelsels en praktijk in relatie tot de situatie in Nederland” geeft. Het onderzoek is verricht door Annemarie Drahmann (universiteit Leiden), Louis Honée (universiteit Leiden) en Ola al Khatib (universiteit Utrecht).
In Nederland is de wettelijke termijn om informatieverzoeken slechts vier weken. Deze termijn wordt in de praktijk niet gehaald. Met betrekking tot deze doorlooptijden wijst de minister in het bijzonder op de volgende bevindingen uit het rapport:
- Nederland lijkt niet meer informatieverzoeken te ontvangen dan de onderzochte landen en in alle landen is sprake van een stijging van het aantal verzoeken.
- De meeste landen hanteren een beslistermijn van vier weken. Behalve in Frankrijk, lijkt het halen van deze termijnen in de overige onderzochte landen niet problematisch. Enkele landen hebben echter regelgeving die de omvang van informatieverzoeken begrenst. In het Verenigd Koninkrijk wordt bijvoorbeeld een maximale duur van 24 werkuren gehanteerd voor het vinden en bij elkaar zetten van de gevraagde informatie.
- Nederland kent een ruim documentenbegrip, waaronder niet alleen brieven en notities, maar ook e-mails en chatberichten vallen. Als gekeken wordt naar de andere onderzochte landen dan kent het Verenigd Koninkrijk ook een ruim documentenbegrip. In Zweden is het recht op toegang echter beperkt tot de ‘officiële documenten’. Een document is ‘officieel’ als het is ontvangen of opgesteld door het bestuursorgaan. Hier vallen ook e-mail of werk- gerelateerde chatberichten onder. Interne berichten worden echter niet als verzonden of ontvangen beschouwd. Memoranda, concepten en presentaties, die worden gebruikt als een geheugensteun of om informatie die al aanwezig is te presenteren, worden nooit officiële documenten, tenzij ze op basis van hun waarde als erfgoed, voor openbaarheid of voor het functioneren van de staat gearchiveerd dienen te worden.
Het is vrijwel onmogelijk om een duidelijk causaal verband te leggen tussen bepaalde keuzes in de wetgeving en de doorlooptijden voor de behandeling van informatieverzoeken. Ondanks dit gegeven zal de minister bezien of de door de onderzoekers aangedragen overwegingen kunnen bijdragen aan een verbetering van de openbaarmaking van overheidsinformatie alsmede de uitvoerbaarheid voor bestuursorganen. Daartoe zal zij de Kamers in de eerste helft van 2023 nader informeren. Ook zal zij (mede op advies van de onderzoekers) een (internationaal) vergelijkend onderzoek op het gebied van de informatiehuishouding in gang zetten.