‘Je mag wél discrimineren’: burgerschapsonderwijs is complex
Hoe kunnen we burgerschapsonderwijs op school vormgeven? Op de ICLON-nascholingsdag Burgerschap 2022 kwamen verschillende perspectieven op burgerschap en hoe dit te onderwijzen aan bod.
Burgerschap is belangrijk, maar ook complex om uit te voeren, zei Fred Janssen (wetenschappelijk directeur ICLON) in zijn welkomstwoord. De school moet bijdragen aan het vormen van burgers voor de samenleving, hierbij zijn drie vragen belangrijk: wat voor samenleving, wat voor burgers en wat voor vorming is van belang?
Het is in ieder geval belangrijk om met elkaar te blijven praten. Volgens Karl Popper: ‘Ik kan ongelijk hebben, jij kan gelijk hebben, en we kunnen samen door kritische discussie tot een beter standpunt komen.’ Zo’n benadering sluit zowel dogmatisme als relativisme uit.
Je mag wél discrimineren
Dr. Piet van der Ploeg (Rijksuniversiteit Groningen) is kritisch over het burgerschapsbeleid. De overheid wil dat scholen leerlingen een specifiek soort burgerschap aanleren. Een voorbeeld daarvan is het op een procedurele manier samen problemen oplossen, samen doen, en de leerlingen respect voor elkaar bijbrengen. Maar wat betekent dat concreet in de les? Hoe moet je leerlingen tegelijk respect bijbrengen voor orthodox geloof én homoseksualiteit?
Of neem bijvoorbeeld discriminatie. De overheid suggereert dat wij niet het recht hebben om te discrimineren, maar het is een grondrecht dat je mag discrimineren. Je mag bijvoorbeeld zelf bepalen met wat voor mensen je wilt daten, of aan wie je een kamer in je huis verhuurt. Het is complex dat je zelf wel mag discrimineren, maar de overheid niet. De politie, gemeente, en leraren mogen niet discrimineren. Je moet leerlingen dus juist leren hoe genuanceerd en ingewikkeld dingen zijn, nu wordt zonder nuance aangeleerd dat je niet mag discrimineren. Pedagogisch verantwoord onderwijs gaat over meer dan kennis en vaardigheden.
Te ingewikkeld om op te lossen
Dr. Isolde de Groot (Universiteit voor Humanistiek) vroeg zich als leerling al af waarom er op school zo weinig aandacht was voor het leven en samenleven. Nu doet zij samen met docenten onderzoek naar wat de kern is van burgerschapsonderwijs. Het aanleren van burgerschapscompetenties is heel belangrijk, maar het belangrijkst is dat leerlingen zich leren verhouden tot problemen in de maatschappij die te ingewikkeld zijn om op te lossen. Docenten moeten daarom leren om gesprekken over controversiële onderwerpen te begeleiden. Ook is het goed om te beseffen dat kennis nooit compleet is: wat weten we niet over een bepaald onderwerp?
Waarom staan er alleen witte filosofen in het boek?
In de workshop Burgerschapsonderwijs en diversiteit liet Anke Munniksma (Universiteit van Amsterdam) docenten vertellen over hun lespraktijk aan de hand van een vragenlijst over multicultureel onderwijs. Zij heeft de vragenlijst ontwikkeld om in kaart te brengen hoe leraren en scholen omgaan met diversiteit op alle gebieden (cultureel, gender, geaardheid, sociaal-economisch).
De deelnemers gaven veel voorbeelden uit hun lessen en eigen ervaringen op school. Een docent op een zogenaamde ‘witte’ school merkte dat leerlingen pluralisme niet begrijpen: ‘wij vinden toch allemaal…’. Misschien klopt dat op de school nog wel, maar ook deze leerlingen moeten later wel leven in een pluralistische maatschappij. In burgerschapsonderwijs moet je vooral leren omgaan met verschillen.
Lesmateriaal en bijvoorbeeld literatuur kun je ook op een andere manier bekijken waarmee je verschillende perspectieven bespreekbaar maakt. Waarom staan er in de lesmethode filosofie alleen witte mannen, behalve bij het hoofdstuk over feminisme? Of vraag bijvoorbeeld leerlingen naar hun kennis over een onderwerp dat in een verhaal voorkomt. Maar kijk dan wel uit voor stereotypering: het gaat over China, spreek dan niet automatisch een Aziatische leerling aan. Hoe je dingen behandeld is dus afhankelijk van de klas die je voor je hebt. Ook oprechte interesse in leerlingen is belangrijk. Als je alles ‘goed’ doet, maar je hebt geen goede relatie met de klas, dan komt het niet over.
Docenten moeten ook onderling elkaar aanspreken op taalgebruik. Termen waardoor iemand zich tweederangs kan voelen moet je vermijden, zoals allochtoon. En: ‘Een “tropische verrassing” is een heel rare omschrijving van een leerling in een docentenbespreking!’ Als je iets niet ‘zo bedoelt’, zeg het dan ook niet. Docenten hebben hierin een voorbeeldfunctie.
Het is wel jammer dat er nog niet zo veel docenten met een niet-westerse achtergrond zijn. ‘Wat je niet ziet kan je ook niet zijn’, zegt een deelnemer. Je moet gewoon zien op school dat je een bepaald vak kunt doen. Ook zou het helpen als examens wat minder ‘talig’ zouden zijn. ‘Ik zie dat leerlingen de kennis wel hebben maar ze kunnen het niet opschrijven zoals het moet van Cito.’ En ook de context van examenvragen zou diverser kunnen. Een vraag in een natuurkunde-examen over het berekenen van verwarming spreekt leerlingen op Aruba niet echt aan.
Is er eigenlijk wel een ander verleden dan koloniaal verleden?
Arthur Pormes (vakdidacticus Maatschappijleer bij het ICLON) onderzocht met de deelnemers van zijn workshop hoe je dekolonisatie van het onderwijs praktisch vorm kan geven. Hij vindt het belangrijk om een vollediger en eerlijker beeld van de geschiedenis van het heden te geven. In Nederland wordt bijvoorbeeld vaak het beeld van de koopman en dominee gebruikt, waarmee wordt gesuggereerd dat Nederland geen militaire geschiedenis heeft. Zoveel is onbekend, en zoveel kun je te weten komen als je ruimte geeft aan gemarginaliseerde perspectieven. Je zou je zelfs kunnen afvragen of er wel een ander verleden is dan koloniaal verleden, was één van de opmerkingen van de deelnemers.
In groepen werd besproken hoe je dekolononisatie kunt vormgeven bij de verschillende schoolvakken. Er kwamen onder andere de volgende inzichten en aanbevelingen uit:
- Maak duidelijk aan leerlingen dat het verleden beïnvloedt hoe mensen nu met elkaar omgaan.
- Laat leerlingen zelf onderzoeken of een term zoals ‘Gouden Eeuw’ nog wel kan.
- Je moet de gloriezijde en de schaduwzijde naast elkaar en met elkaar verbonden presenteren. Je kunt slavernij niet los zien van de economie.
- Het is vooral een kwestie van veranderen van mindset, en dat wordt zichtbaar in taalgebruik, bijvoorbeeld ‘slaafgemaakten’ in plaats van ‘slaven’.
'Veel stof tot nadenken'
Uit reacties van deelnemers blijkt dat de dag zeer gewaardeerd werd: 'Ik was blij verrast door de goede afwisseling in perspectieven op burgerschap.' De dag bood veel stof tot nadenken met een grote keuze aan workshops, waarbij men met collega's en workshopleiders ideeën kon uitwisselen.
Fotografie: Arend Jan Hermsen