Leidse onderzoekers starten met WODC onderzoek naar evaluatie WHOA
Leidse onderzoekers van de afdeling Ondernemingsrecht (Reinout Vriesendorp, Jessie Pool en Harold Koster) en Bedrijfswetenschappen (Jan Adriaanse en Marc Broekema) gaan in samenwerking met de Universiteit Groningen in opdracht van het WODC van start met de evaluatie van de WHOA.
In 2012 heeft de wetgever het wetgevingsprogramma ‘Herijking faillissementsrecht’ aangekondigd. Dit heeft een lange aanloop gehad en vloeit voort uit het Voorontwerp Insolventiewet uit 2007, dat een complete herziening van de Faillissementswet op het oog had. Hoewel een complete herziening op dat moment te omvangrijk werd geacht, was er een aantal problemen binnen het faillissementsrecht waar concrete oplossingen voor moesten komen. Dit heeft geleid tot het genoemde programma Herijking faillissementsrecht, dat op drie pijlers rust: fraudebestrijding, versterking van het reorganiserend vermogen van bedrijven en modernisering.
De totstandkoming van de Wet homologatie onderhands akkoord (WHOA) was onderdeel van de tweede pijler – versterking van het reorganiserend vermogen van bedrijven – en is op 1 januari 2021 in werking getreden. Doel van de WHOA is, kortgezegd, te voorkomen dat levensvatbare ondernemingen die op zichzelf levensvatbaar zijn, maar door een te hoge schuldenlast of door te hoge structurele schulden om dreigen te vallen, failliet gaan. Door het introduceren van de WHOA zou het reorganiserend vermogen van ondernemingen in Nederland moeten worden bevorderd.
Stok achter de deur
Het is daarbij geenszins de bedoeling geweest om afbreuk te doen aan de bestaande buitengerechtelijke herstructureringspraktijk. Sterker, de WHOA zou in eerste instantie moeten fungeren als een ‘stok achter de deur’ voor de stakeholders. De gedachte hierachter is dat het bestaan van de WHOA ervoor zorgt dat schuldeisers niet zonder gegronde redenen een akkoord zullen afwijzen, omdat de schuldenaar een akkoord alsnog bij de rechter zou kunnen afdwingen. Daardoor zou het aantal zaken dat daadwerkelijk bij de rechter terechtkomt, beperkt kunnen blijven.
Omdat een belangrijk doel van de WHOA is om een effectieve en breed toegankelijke akkoordprocedure tot stand te brengen voor schuldenaren in financiële problemen, is ervoor gekozen om een snelle, efficiënte en flexibele toepassing van de WHOA toe te laten. Tegen deze achtergrond is veel aandacht besteed aan het vinden van een goed evenwicht tussen:
- enerzijds het voorkomen van onnodig beroep op de rechter door schuldeisers of aandeelhouders die niet willen meewerken aan een herstructurering en dit proces proberen te blokkeren of te vertragen; en
- anderzijds het bieden van de nodige (rechterlijke) waarborgen waar de regeling ingrijpende gevolgen kan hebben voor schuldeisers en aandeelhouders.
Hierop aansluitend is de betrokkenheid van de rechter tot aan het moment waarop een homologatieverzoek wordt ingediend in beginsel beperkt, tenzij de schuldenaar eerder expliciet een beroep op de rechter doet.
In opdracht van het WODC gaan onderzoekers van de afdelingen ondernemingsrecht en bedrijfswetenschappen in samenwerking met de Universiteit Groningen, antwoord geven op de vraag of, en zo ja, in hoeverre de doelen van de WHOA in de praktijk worden gerealiseerd, en wat in de (prille) praktijk de ervaringen en (overige) resultaten zijn van de invoering van deze wet. Namens de Universiteit Leiden zijn Reinout Vriesendorp, Jessie Pool, Harold Koster, Jan Adriaanse en Marc Broekema betrokken bij het onderzoek. Contact via j.m.w.pool@law.leidenuniv.nl.