Lucien van Beek krijgt LUF-subsidie: ‘Het geeft een geweldig gevoel om mijn ideeën uit te kunnen werken’
Universitair docent Lucien van Beek heeft een LUF Praesidium Libertatis Subsidie gekregen. Hij gaat het bedrag van 75.000 euro gebruiken om de denkwijze van mensen in de oudheid en prehistorie te onderzoeken. Daarvoor kijkt hij naar bijzondere of opvallende metaforen in de vroegste Indo-Europese talen.
Van Beek is heel blij met de subsidie, omdat die hem ruimte geeft om meer onderzoek te doen. ‘Ik heb de afgelopen drie jaar voornamelijk onderwijs gegeven. Wanneer ik een idee heb, maak ik even snel een aantekening’, vertelt hij. ‘Vervolgens kan het gerust een half jaar duren voordat ik er überhaupt weer bij terugkom. Met de subsidie kan ik twee jaar lang de helft van mijn tijd besteden aan dit onderzoek en een congres over dit onderwerp organiseren. Het is een geweldig gevoel dat ik mijn ideeën nu echt kan gaan uitwerken.’
Prehistorische taal
In zijn onderzoek gaat Van Beek kijken naar het gebruik van metaforen in de oudste Indo-Europese talen. Vrijwel alle talen van Europa en veel talen in West- en Zuid-Azië zijn aan elkaar verwant. Ze zijn ontstaan uit een gemeenschappelijke voorouder: het Proto-Indo-Europees. Dat is een taal die in de prehistorie moet zijn gesproken, maar we hebben er geen geschreven bronnen van. Onderzoekers kunnen bepaalde aspecten van die taal reconstrueren door verwante talen, zoals het Oudgrieks, Latijn en Sanskriet, met elkaar te vergelijken.
Door naar de geërfde woordenschat van Indo-Europese talen te kijken, kunnen we iets zeggen over de leefwereld van de prehistorische sprekers van deze talen. Tot nu toe ligt daarbij de nadruk vooral op materiële zaken zoals flora, fauna en technologie. Uit de reconstrueerbare woordenschat blijkt bijvoorbeeld dat de Indo-Europeanen het wiel en wagens kenden. Van Beek: ‘Ik wil nu ook inzicht krijgen in de denkwijze van deze mensen door te onderzoeken welke bijzondere metaforen we in de oudste talen vinden.’ Maar hoe kom je te weten welke metaforen sprekers van het Proto-Indo-Europees gebruikten? Er zijn immers geen bronnen beschikbaar.
Speciale methode
Bij het reconstrueren van oudere taalvormen maken historisch taalkundigen gebruik van een beproefde methode. ‘We weten al veel van de voorgeschiedenis van oude Indo-Europese talen, zoals het Grieks, Latijn en Sanskriet,’ vertelt Van Beek. ‘We kijken naar de overeenkomsten en verschillen tussen deze talen om te reconstrueren hoe de vooroudertaal eruit heeft gezien. Taalkundigen kijken daarbij vooral naar wetmachtige klankverandering, want als klanken veranderen, gebeurt dat vaak maar één kant op. Klankverandering leidt namelijk vaak tot een versimpeling van de uitspraak. Zo verandert een p vaak in een f, maar andersom niet.’ Door zulke klankveranderingen in kaart te brengen, kun je dus herleiden hoe de prehistorische voorouder van twee verwante woorden waarschijnlijk werd uitgesproken in het Proto-Indo-Europees.
Dit wil Van Beek nu ook toepassen op metaforen. ‘Ook in hoe metaforen veranderen, zit directionaliteit,’ begint hij. Met metaforen doelt Van Beek overigens niet op literaire stijlfiguren; het gaat om zogenaamde conceptuele metaforen. ‘Als je een abstract concept wilt uitdrukken of vormen, maak je vaak noodgedwongen gebruik van woorden waarmee je normaal een concrete, tastbare of waarneembare situatie beschrijft. Een voorbeeld is dat tijd heel vaak uitgedrukt wordt in termen van ruimtelijkheid. Zo kunnen we zeggen dat een gebeurtenis ‘achter de rug’ ligt,’ vertelt hij.
Van Beek wil kijken welke conceptuele metaforen voorkwamen en welke sporen deze metaforen hebben achtergelaten in de woordenschat van oude talen. ‘Mijn vermoeden is dat men 5000 jaar gelden niet altijd dezelfde metaforen gebruikte als wij vandaag de dag, maar dat er ook sporen van conceptvorming zijn die voor ons minder vertrouwd zijn,’ aldus Van Beek. Maar hoe kun je achterhalen welke metaforen oud zijn? ‘Wat je vaak ziet gebeuren, is dat een woord met een concrete betekenis zich ontwikkelt in de richting van een woord met een meer abstracte functie. Die ontwikkeling kan je niet omkeren, want het is lastig om van abstract naar concreet te gaan. De woordenschat van de oudste talen bevat dus sporen van nog veel oudere metaforen.’
Van ‘iemand laten struikelen’ naar ‘beschadigen’
Een voorbeeld kan gevonden worden in de Griekse en Sanskriet woorden voor 'iemand schade toebrengen’, respectievelijk blab- en marc-. ‘Die woordvormen lijken helemaal niet op elkaar, maar als je gaat kijken naar de klankveranderingen kun je ze allebei terugvoeren op dezelfde vorm in het Proto-Indo-Europees: *melkw,’ vertelt Van Beek. ‘Vervolgens is dus de vraag wat het woord oorspronkelijk heeft betekend. Als je goed kijkt, kun je in het Grieks zien dat ‘schade toebrengen’ niet de oudste betekenis is van blab-. Oorspronkelijk betekent het ‘iemand laten struikelen'. Het wordt ook gebruikt in juridische contexten en in eden, wanneer iemand onwaarheden verkoopt en zo de ander op het verkeerde been zet. Iemand met woorden bedriegen of op verkeerde gedachten brengen, waardoor je deze persoon in feite schade berokkent, wordt dus voorgesteld als ‘laten struikelen’.’
Ook het verwante woord in het Sanskriet blijkt een vergelijkbare betekenis te hebben, namelijk ‘spreken met dubbele tong’. Om deze reden denkt Van Beek te kunnen afleiden dat dezelfde metafoor waarschijnlijk ook al in het Proto-Indo-Europees bestond. ‘Het zou heel toevallig zijn als in beide talen, onafhankelijk van elkaar, dezelfde onverwachte metafoor is ontstaan, en dan ook nog eens bij woorden die oorspronkelijk dezelfde klankvorm hadden. Dat is dus onwaarschijnlijk. Daarom kunnen we aannemen dat dezelfde metafoor al gebruikt werd door sprekers van het Proto-Indo-Europees.’