Gevluchte wandtapijtmakers pakten in Gouda de draad weer op
In de zestiende eeuw vluchtten veel protestanten naar de Noordelijke Nederlanden om Spaanse onderdrukking in het zuiden te vermijden. Deel van de uittocht waren wandtapijtmakers uit Oudenaarde die zich uiteindelijk in Gouda vestigden. Bijzonder hoogleraar Yvonne Bleyerveld en onderzoeker Jos Beerens ontvangen een NWO Museumbeurs om uit te zoeken hoe deze groep haar imperium opnieuw wist op te bouwen.
Het is algemeen bekend dat kunstenaars en ambachtslieden in de tweede helft van de zestiende eeuw in groten getale vertrokken naar het Noorden, maar hoe zo'n gemeenschap zich in de loop der tijd ontwikkelde in een nieuwe leefomgeving is nog niet eerder uitgebreid onderzocht. ‘Met dit onderzoek willen we te weten komen hoe de wandtapijtmakers hun industrie nieuw leven hebben ingeblazen in een voor hen onbekende stad,’ vertelt Beerens.
Gewilde industrie
Dat was in elk geval niet eenvoudig. De productie van wandtapijten was prijzig en tijdrovend. ‘Je had iemand nodig die het ontwerp maakte, iemand die de wol verfde, iemand die het project overzag en voor de verkoop zorgde, maar natuurlijk ook alle mensen die het wandtapijt weefden,’ zegt Beerens. Dit maakte het ingewikkeld om de draad weer op te pakken.
Gelukkig voor de vluchtelingen was de arbeidsintensieve wandtapijtindustrie in steden in de Noordelijke Nederlanden zeer gewild. De komst van een wandtapijtproducent bracht tientallen banen, en dus ook welvaart, met zich mee. Steden zoals Gouda waren daardoor meer dan bereid om grote gebouwen aan de wandtapijtmakers ter beschikking te stellen. Die waren er overigens in overvloed, aangezien kloosters en kerken na de onafhankelijkheid aan het verstoffen waren.
Een ander voordeel daarvan was dat meerdere wandtapijtproducenten zich in één stad konden vestigen. ‘Uit recent onderzoek is gebleken dat Vlaamse makers samenwerkten en zo het financiële risico konden spreiden. Doordat al die mensen in Gouda weer samen kwamen, vermoeden we dat ze in de nieuwe stad een soortgelijk netwerk hadden opgericht om het productieproces weer op te starten,’ legt Beerens uit.
Schat aan informatie
Het onderzoek gaat over wandtapijtkunst, maar vertelt ook een verhaal over immigratie en de mensen die het hebben meegemaakt. ‘De bronnen laten zien hoe een nieuwe gemeenschap in staat was om zich in een vreemde stad te vestigen en daar te floreren,’ vertelt Beerens. Daarbij kijken de onderzoekers niet alleen naar de kopstukken van die tijd, maar ook naar de individuen er omheen. Deze personen worden vaak niet vermeld in ‘belangrijke’ bronnen zoals notariële akten, waardoor ze een lange tijd onzichtbaar bleven.
Tot nu dan, want er bestaat een schat aan informatie in doopregisters en huwelijksakten. Die aanpak weerspiegelt een beter beeld van de gemeenschap destijds. ‘Het traditionele beeld dat veel mensen van die periode hebben, is dat de vrouwen thuis voor de huishouding en de kinderen zorgden,’ zegt Bleyerveld. ‘In de praktijk was dat helemaal niet zo, want vrouwen waren ook actief in allerlei beroepsgroepen. Zo namen weduwen vaak het bedrijf van hun overleden man over.’
Op die manier willen Bleyerveld en Beerens zo dicht mogelijk bij de historische realiteit komen. ‘De huidige geschiedenis is een gefragmenteerd verhaal waarin vaak alle aandacht was gericht op de rol van mannen,’ licht Bleyerveld toe. ‘Maar om deze gemeenschap goed in kaart te kunnen brengen, moet je een volledig beeld hebben van wie die mensen waren. Dat kan alleen door onderbelichte groepen ook een plek in de geschiedschrijving te geven.’
Het programma Museumbeurzen van NWO maakt mogelijk om onderzoek te doen in een van de ruim 400 musea in Nederland. Het onderzoek is een samenwerking tussen een museumexpert en een universiteitsonderzoeker. Het onderzoek van bijzonder hoogleraar Yvonne Bleyerveld en onderzoeker Jos Beerens wordt in het RKD – Nederlands Instituut voor Kunstgeschiedenis uitgevoerd.