Een beetje agressie helpt kinderen in hun sociale ontwikkeling, ontdekte Simone Dobbelaar tijdens haar promotie
Is agressie altijd slecht? Uit promotieonderzoek van psycholoog Simone Dobbelaar blijkt van niet. Juist kinderen die af en toe fel van zich afbijten en opkomen voor leeftijdsgenootjes, voelen zich mentaal vaak beter.
Een afkeurende blik van een vriendje op je nieuwe schoenen, geen uitnodiging voor dat feest of gewoon een keiharde ‘nee’ op de vraag of je mee mag spelen. ‘Al van jongs af aan krijgen we met afwijzing te maken,’ zegt Simone Dobbelaar. ‘Afgewezen worden is een herkenbaar, universeel gevoel, maar iedereen gaat er verschillend mee om.’ Het ene kind zal een fikse snauw teruggeven, terwijl het andere kind stil wegloopt. ‘Ik wilde erachter komen hoe dat werkt.’
Daarom onderzocht ze voor haar promotietraject hoe kinderen door de jaren heen reageren op sociale evaluatie (goedkeuring en afwijzing van een ander) en hoe dit gedrag samenhangt met hun sociale competentie (het vermogen om sociale doelen voor jezelf en voor anderen te behalen). Dobbelaar: ‘Hoe agressief of pro-sociaal stellen kinderen zich op nadat ze feedback krijgen? Hoe hangt dit gedrag samen met andere factoren, bijvoorbeeld de opvoedstijl van ouders? En welke hersenprocessen spelen hierbij een rol?’
Over het onderzoek
Dobbelaars onderzoek was onderdeel van het grootschalige L-CID Tweelingonderzoek onder leiding van Eveline Crone. In dit onderzoek volgen Leidse neuropsychologen de ontwikkeling van sociale competenties en gedragscontrole bij tweelingen tussen de drie en veertien jaar oud. Op 26 oktober 2023 verdedigde ze met succes haar proefschrift 'Helping Me, Helping You'.
Het onderzoek vindt plaats binnen het Leiden Consortium on Individual Development. Daarnaast maakt Dobbelaar onderdeel uit van Society, Youth and Neuroscience Connected lab van de Erasmus Rotterdam (SYNC Lab)
Honderden tweelingen
Zes jaar lang onderzochten Dobbelaar en haar collega’s ongeveer vijfhonderd tweelingen tussen de 7 en 13 jaar. Dobbelaar heeft zelf ook een tweelingzus: ‘Twee-eiige tweelingen hebben voor de helft hetzelfde DNA en eeneiige tweelingen zelfs helemaal. Daarnaast groeien tweelingen op in dezelfde omgeving. Daardoor kom je erachter of bepaald gedrag of vooral genetisch bepaald is of door de omgeving wordt beïnvloed.’
‘Met al die beugels mochten ze de MRI-scanner niet meer in’
Elke twee jaar gingen de tweelingen de MRI-scanner in, waar ze taakjes deden terwijl hun hersenactiviteit werd gemeten. ‘Na een paar jaar kregen veel van hen natuurlijk beugels, en met metaal mag je de scanner niet in,’ lacht Dobbelaar. ‘Maar omdat we met zo’n grote groep begonnen, hadden we aan het einde gelukkig nog genoeg mensen over.’
Vriendenboekjes
In de scanner kregen de kinderen feedback op antwoorden uit een vriendenboekje dat ze eerder hadden ingevuld. Dit betekent dat ze een foto van een leeftijdsgenootje te zien kregen met een duim omhoog of omlaag. Een derde optie was een grijze cirkel: een neutrale reactie. Daarna kreeg het kind de mogelijkheid om een hard, onprettig geluid te sturen naar degene van wie de feedback kwam, een soort wraak. Hoe langer een kind het harde geluid de andere kant op stuurde, hoe agressiever de reactie. ‘Terwijl ze het geluid verstuurden, keken we naar hun hersenactiviteit.’
Balspelletje
Daarna deden de kinderen een virtueel spelletje in de scanner. ‘Hierbij gooiden ze een bal over met drie andere spelers. Op een door de onderzoekers vastgesteld moment werd een van die drie spelers overgeslagen. Dan kon het kind in de scanner ervoor kiezen de bal vaker over te gooien naar het buitengesloten kind.’ Hiermee testte Dobbelaar hoe sociaal responsief de kinderen reageerden: waren ze gevoelig voor de buitensluiting van anderen, of besloten ze het te negeren?
‘Hoe reageerden kinderen op buitensluiting van de ander?’
Tekenen met ouders
Als derde opdracht deden kinderen samen met hun ouders een tekenopdracht. Hierbij noteerden Dobbelaar en haar collega’s hoe sensitief de ouders met hun kind omgingen. ‘Een sensitieve ouder let op de behoeften van het kind en speelt daarop in. Die zal bijvoorbeeld vragen: ‘Oké, hoe zullen we dit samen aanpakken?’ en geeft ruimte aan ideeën van hun kind.’’
Jong ge(regu)leerd
Kinderen wiens ouders sensitief op hun behoeften reageerden, lieten ook minder agressief gedrag zien in de MRI-scanner. ‘Dit verband was alleen te zien op jonge leeftijd, maar vonden we niet terug de adolescentie.
‘Daarnaast zagen we dat bij kinderen die meer activiteit hadden in de dorsolaterale prefrontale cortex, hun agressie beter inhielden en minder harde geluiden terugstuurden na feedback. Over het algemeen gold ook: hoe ouder kinderen werden, hoe milder ze reageerden op feedback. Het lijkt erop dat je op relatief jonge leeftijd al leert hoe je je agressie reguleert.’
Helping me, helping you
Opvallend genoeg ontdekte Dobbelaar ook dat een agressieve reactie helemaal niet slecht hoeft te zijn. Kinderen die in de MRI-scanner harde geluiden terugstuurden én zich in het virtuele balspel gemiddeld ook socialer op stelden naar anderen, hadden een jaar later een hoger mentaal welzijn en vertoonden minder probleemgedrag. ‘Die kinderen reageerden sterker op hun sociale omgeving, kwamen zowel voor zichzelf als de ander op. Een beetje agressie is dus niet per se altijd slecht als je in een andere context ook voor iemand op komt.’
Een beetje agressie is dus niet per se altijd slecht als je in een andere context ook voor iemand op komt.’
Daarom pleit Dobbelaar in haar proefschrift ervoor dat onderzoekers, maar bijvoorbeeld ook ouders en docenten, een breder perspectief innemen. ‘Natuurlijk moet agressief gedrag niet doorslaan. En het is ook niet zo dat kinderen die minder agressief zijn, later minder gelukkig worden. Die factoren zijn nog heel veranderlijk. Maar bepaald gedrag, zoals agressie of iemand helpen, kan heel passend zijn. In de ene context help je jezelf ermee, in een andere context de ander. Vandaar de titel van mijn proefschrift: Helping me, helping you.’
Onderzoek naar nieuwe vriendschappen
Het proefschrift was de afronding van een jarenlang promotietraject. ‘Als ik tegen mensen zei dat ik een PhD deed, kreeg ik de reactie: ‘Oh, dan zit je vast vier jaar in je eentje te schrijven.’ Die ervaring had ik helemaal niet. In ons lab werkten we veel samen en raakte ik geïnspireerd door hoe collega’s hun studies aanpakten en door de positieve sfeer. Als ik er even doorheen zat, was daar een heel team om op terug te vallen. Ik vond het fantastisch.’
‘Vier jaar in je eentje schrijven? Zo heb ik mijn PhD helemaal niet ervaren’
Daarom start ze binnenkort als postdoc. ‘Ik ga meewerken op het GUTS-project; in de onderzoeksgroep van Berna Güroglu ga ik een groep jongeren onderzoeken die elkaar net leert kennen, zoals een sportclub of een studentenvereniging. We gaan analyseren hoe die jongeren zich tot elkaar verhouden, hoe ze vriendschappen vormen en hoe hun hersenen zich ontwikkelen. Ik heb zin in zo’n hele nieuwe doelgroep.’ Een doelgroep met waarschijnlijk ook een stuk minder beugels. Wel zo handig, met de MRI-scanner.