De nieuwe zelfevaluatie van het Instituut Psychologie: ‘De kwaliteit van de academische cultuur krijgt meer gewicht’
Zorg voor betere begeleiding van promovendi, heldere richtlijnen over carrièrepaden en een MRI-scanner die toegankelijk blijft voor alle onderzoekers: het zijn aanbevelingen uit de nieuwe zelfevaluatie. Collega’s reageren: ‘Dit dwingt ons als instituut scherper onze missie en visie te formuleren.’
Elke zes jaar doen alle onderzoeksinstituten in Nederland een zelfevaluatie, ook de instituten van Universiteit Leiden. Gelijktijdig met de ontwikkeling van de nieuwe visie en strategie vorig jaar vond de zelfevaluatie van het Instituut Psychologie plaats. Nu is dat proces afgerond en is het rapport openbaar gepubliceerd. Maar wat is zo’n evaluatie precies, waarom is het belangrijk en aan welke verbeterpunten wil het bestuur van het instituut gaan werken? Zes vragen over de zelfevaluatie aan onderzoeksdirecteur Lotte van Dillen.
1. Wat is de zelfevaluatie?
‘Het is een document waarin alle instituten van Nederland hun onderzoek evalueren. Ook beschrijven ze hoe hun onderzoek georganiseerd is. In de evaluatie zijn zelfgestelde doelen en de strategie leidend, maar alle instituten focussen zich grofweg op drie gebieden: kwaliteit van het onderzoek, maatschappelijke relevantie van het onderzoek en de toekomstbestendigheid van de eenheid. Zo’n evaluatie fungeert in mijn ogen als een handig piketpaaltje: Kijk, hier staan we, en hier willen we naartoe.’
Zafira Shabrina, buitenpromovendus bij Sociale, Economische en Organisatiepsychologie
'Tijdens de interviews met de commissie heb ik benadrukt dat ik vind dat het instituut goed omgaat met externe promovendi. Ik ben onderdeel van dezelfde infrastructuur, krijg mijn eigen bureau en laptop. Ook heb ik toegang tot onderzoeksfinanciering binnen de afdeling, wat niet altijd het geval is voor buitenpromovendi. Wel lastig vind ik dat het HR-systeem van het instituut uitsluitend gericht is op interne medewerkers. Onlangs moest ik geld voorschieten om een cursus buiten Leiden te volgen en kon ik dat bedrag niet vergoed krijgen via het reguliere vergoedingssysteem. Uiteindelijk is het wel gelukt, maar het heeft twee maanden gekost. Voor meer gelijkheid tussen PhD's denk ik dat het HR-systeem beter gelijk getrokken kan worden.
In Indonesië, waar ik vandaan kom, wordt Leiden als een toonaangevende universiteit gezien. Ik doe mijn PhD-onderzoek bij het Kenniscentrum Psychologie en Economisch Gedrag, waar we veel onderzoek doen naar financiële besluitvorming. We zoeken voor overheidsinstellingen, zoals het Ministerie van Sociale Zaken, uit hoe zij burgers kunnen helpen beter om te gaan met geld. Door dit promotieonderzoek valt mij echt op welke belangrijke rol Universiteit Leiden heeft in de samenleving.’
2. Hoe gaat de evaluatie in zijn werk?
‘Eerst schrijven we als instituut een zelfevaluatie, aan de hand van input van onderzoekscoördinatoren en een hiervoor opgezette klankbordgroep met medewerkers uit alle lagen van de organisatie. Hiervoor gebruiken we het SEP: het strategy-evaluation protocol, vastgesteld door de UNL, NWO en KNAW. Op basis van die zelfevaluatie krijgen we vervolgens bezoek van een externe commissie van collega’s uit het veld. Die interviewen in teams collega’s uit het instituut over de onderwerpen uit het SEP. Op basis van die interviews schrijft de commissie een beoordeling met aanbevelingen voor hoe wij ons onderzoek verder kunnen verbeteren. Op basis van deze aanbevelingen schrijft het instituut, samen met de faculteit, in een reactie hoe zij hiermee aan de slag wil gaan, en bespreekt deze vervolgens met het CvB. Al die documenten worden nu, aan het einde van dat proces, openbaar gemaakt.'
3. Hoe ziet de samenwerking met andere universiteiten eruit?
'We hebben de huidige zelfevaluatie gelijktijdig uitgevoerd samen met zeven andere universiteiten (VU, UvA, RUG, EUR, OU, UM, UU). Op deze manier konden we niet alleen ons eigen instituut evalueren, maar ook de stand van psychologie-onderzoek op landelijk niveau. Hierdoor keken we naar wat meer algemene ontwikkelingen en uitdagingen zijn, maar ook waar de verschillen in aandachtsgebieden tussen instituten zitten, en hoe ze onderling samenwerken.’
Francesco Walker, universitair docent bij Cognitieve Psychologie
‘Transparantie wordt steeds belangrijker en Nederlandse universiteiten streven ernaar de kwaliteit van onderwijs en onderzoek op topniveau te houden, daarom is deze evaluatie nodig. Het is voor ons een kans intern te reflecteren waar we staan en waar we kunnen verbeteren. Tijdens het interview met de evaluatiecommissie moedigde Lotte ons dan ook aan om zo transparant mogelijk te zijn.
Een belangrijk punt voor mij is de maatschappelijke relevantie van ons werk, hoe we ons onderzoek vertalen naar de praktijk. Op dit moment onderzoek ik in het Rijksmuseum hoe kinderen kunst waarnemen. Musea zijn vaak afhankelijk van hun interne onderzoeksafdelingen en gaan zelden samenwerking aan met universiteiten. Zo gaat waardevolle kennis verloren, wij willen deze kloof overbruggen. De musea waarmee we samenwerken kunnen de bevindingen die we verzamelen gebruiken en toepassen, bijvoorbeeld in hoe ze informatie verstrekken aan bezoekers van verschillende leeftijden. We hopen een holistische museumbeleving te creëren, ondersteund door robuust wetenschappelijk bewijs.’
4. Wat is er dit keer anders dan normaal?
‘Voorheen was het SEP vooral gericht op kwantitatieve prestatiecriteria: hoeveel subsidies zijn er binnengehaald? In hoeveel high impact journals hebben onderzoekers gepubliceerd? Hoewel dit soort kwantitatieve criteria nog steeds belangrijk zijn, lag de focus van de huidige zelfevaluatie meer op zelfontplooiing: op de kwaliteit van de organisatie en de onderzoekspraktijk. De kwaliteit van de academische cultuur krijgt meer gewicht, net als Open Science-practices, talentbeleid en de begeleiding van promovendi . We krijgen ook geen cijfermatige beoordeling, maar een kwalitatieve evaluatie met duidelijke aanbevelingen hoe het nog beter kan.’
5. Wat zijn de belangrijkste aanbevelingen die uit de evaluatie zijn gekomen?
‘Eén van de aanbevelingen gaat over de MRI-scanner; die moet opnieuw gefinancierd worden. De commissie heeft op basis van ons verslag en de interviews geconcludeerd dat deze centrale faciliteit cruciaal is voor het neuropsychologisch onderzoek dat we doen, en dat het belangrijk is hier een financieel plan voor te ontwikkelen. We willen in gesprek met onze eigen en andere betrokken faculteiten en het CvB over hoe we de scanner toegankelijk houden voor de onderzoekers die er gebruik van willen maken.
Een ander punt is de begeleiding van promovendi. Hiervoor zou het niet uit moeten maken of een promovendus bij Universiteit Leiden is aangesteld of buitenpromovendus is: iedereen zou dezelfde ontwikkelmogelijkheden moeten krijgen. Deels doen we dat al: zo kunnen alle promovendi voor hetzelfde aantal uren aan onderwijs volgen aan de Graduate School. Daarnaast hebben we ook rechtgetrokken dat alle promovendi een jaargesprek krijgen, waarin niet alleen wordt gekeken wat ze hebben gepresteerd, maar ook wat hun ontwikkelambities zijn en welke cursussen ze willen volgen. Zo houd je als begeleider beter vinger aan de pols, voor promovendi is het ook prettig.’
Bernet Elzinga, hoogleraar bij Klinische Psychologie
‘Een ander kan altijd scherper je sterke en minder sterke punten opmerken dan jijzelf. Dat geldt ook voor zo’n commissie, ook door de vergelijking met andere instituten. Hier valt veel van te leren. Minstens zo waardevol is de zelfreflectie ter voorbereiding van de evaluatie. Hierdoor word je als instituut gedwongen opnieuw scherp je missie en visie te formuleren, stil te staan bij wat je doet en wat het oplevert. Door hier zo veel mogelijk mensen bij te betrekken, van promovendi tot hoogleraren, wordt waardevolle informatie uitgewisseld.
Er gebeurt al veel om jonge onderzoekers beter te begeleiden. Promovendi van onze sectie hebben met elkaar een handboek geschreven met alle ins en outs van het promotie-traject. Hierin staat ook wat er van ze verwacht wordt en, minstens zo belangrijk, ook wat promovendi zelf mogen verwachten van hun begeleiders, bijvoorbeeld wat betreft supervisie. Ook koppelen we beginnende promovendi aan promovendi die al een paar jaar bezig zijn, zodat ze laagdrempelig vragen kunnen stellen.’
Zijn de aanbevelingen uit het rapport bindend?
‘Nee. In die zin is het anders dan een onderwijsevaluatie, waar je accreditatie van afhangt. Het zijn aanbevelingen die mogelijkheid geven te verbeteren, geen eisen. Dat neemt niet weg dat we over zes jaar opnieuw moeten uitleggen wat we hebben gedaan ten opzichte van de vorige evaluatie, dat motiveert genoeg om hier hard aan te werken. Tot slot wil ik graag meegeven dat de commissie ontzettend positief was over ons instituut.’