Wetenschappelijk onderzoek met patiëntgegevens is zo makkelijk nog niet
Gezondheidsgegevens zijn noodzakelijk voor wetenschappelijk onderzoek. Tegelijkertijd moeten deze gegevens goed worden beschermd. Irith Kist zocht in haar proefschrift naar de balans in de bescherming en uitwisseling van gezondheidsgegevens.
Als we Kist op de vroege morgen via Teams spreken, is haar achtergrond overduidelijk die van een ziekenhuis. Het blijkt geen filter te zijn, maar haar dagelijkse werkplek. Kist belt vanuit het Antoni van Leeuwenhoekziekenhuis, waar zij als privacy-expert werkt. Naast haar baan op één van de topplekken voor kankerzorg en -onderzoek in Nederland, schreef Kist een proefschrift over het gebruik van patiëntdata.
Coronapandemie: meer mensen overleden aan kanker dan corona
Kist startte in februari 2020 met haar promotieonderzoek, vlak voor de start van de coronapandemie. Je zou denken dat die timing het belang van Kist haar onderzoek een impuls gaf, want ineens was wetenschappelijk onderzoek met gezondheidsgegevens wel heel belangrijk. Er moest namelijk zo snel mogelijk een geschikt vaccin komen tegen het coronavirus. Toch relativeert Kist de impact van de coronapandemie op haar onderzoek: ‘Een van mijn promotoren, Marjanka Schmidt, zei het treffend: ‘Tijdens de coronapandemie zijn er meer mensen overleden aan kanker dan aan corona’. Met andere woorden: vóór corona waren er natuurlijk al tig levensbedreigende ziekten, die een goede reden gaven om onderzoek te doen naar het gebruik van gezondheidsgegevens. Maar, inderdaad: tijdens de pandemie is wel duidelijk geworden dat de uitwisseling van gezondheidsgegevens voor wetenschappelijk onderzoek en zorg beter kan.’
Waarom werkt de uitwisseling van gezondheidsgegevens niet optimaal?
Bij wetenschappelijke onderzoeken, zoals naar ziekten en de ontwikkeling van medicijnen, werken onderzoekers uit verschillende ziekenhuizen, laboratoria, en farmaceutische bedrijven samen. Vaak zitten al die partijen ook nog in verschillende Europese landen. Het probleem is dat die partijen ieder voor zich bepalen hoe zij patiëntdata verzamelen en gebruiken. Kist: ‘In Nederland moeten patiënten normaal gesproken toestemming geven om persoonsgegevens of lichaamsmateriaal af te staan voor wetenschappelijk onderzoek. Die toestemming is geen simpel ‘ja’ of ‘nee’. Patiënten moeten worden geïnformeerd waarvoor zij toestemming geven. Dat klinkt logisch, maar bij de start van wetenschappelijk onderzoek is het vaak nog niet helder wat precies de onderzoeksvraag zal zijn, en wat in latere jaren onderzocht gaat worden. Vooral bij zogenoemde longitudinale studies (studies die voor een langere periode lopen, soms wel dertig jaar) is het in jaar één niet duidelijk waar wetenschappers in jaar dertig verder onderzoek naar moeten doen.’
Expliciete toestemming: vertekende resultaten en ‘omgekeerde discriminatie’
Maar de patiënt steeds opnieuw om toestemming vragen, is volgens Kist óók geen oplossing. ‘Patiënten kunnen lastig te bereiken zijn. Misschien zijn zij verhuisd of, als zij inmiddels niet meer onder behandeling staan, willen ze niet herhaaldelijk geconfronteerd worden met hun ervaringen met kanker.’
Bovendien kost het volgens Kist veel tijd en moeite om iedere keer weer de patiënt te vragen om deel te nemen aan ‘nieuw’ wetenschappelijk onderzoek. ‘Je loopt het risico dat de onderzoekspopulatie niet meer compleet is. Je begint bijvoorbeeld met 1000 patiënten. Voor iedere onderzoeksvraag moeten de wetenschappers terug naar al die patiënten om te vragen: ‘Vindt u dit goed? Dit ook nog? En dit dan?’ Vaak staat al die informatie ook nog eens in lange patiëntinformatiefolders – 25 pagina’s is geen uitzondering. Besef wel: deze mensen hebben kanker of een andere ziekte – of zijn daarvan genezen; zij hebben wel wat belangrijkers aan hun hoofd. Stel, uiteindelijk houd je bij de laatste studie 500 patiënten over. De patiëntpopulatie is dan incompleet, waardoor de resultaten vertekend kunnen raken.’
In zo’n situatie kan ook nog ‘omgekeerde discriminatie’ ontstaan. Kist legt uit: ‘Wetenschappers willen iedereen laten meedoen en niemand uitsluiten. Dat vormt namelijk de beste afspiegeling van de samenleving en daarmee ook van de resultaten. Maar wat blijkt nu? Sommige groepen van de bevolking doen minder of minder lang mee aan deze onderzoeken. Als zij op een gegeven moment buiten de onderzoeksdata vallen, wordt er onbedoeld minder wetenschappelijk onderzoek gedaan onder die groepen van de bevolking.’
Hoe dan wel?
Volgens Kist zou het een uitkomst zijn als – in de context van vervolgwetenschappelijk onderzoek – het begrip ‘toestemming’ ruimer geïnterpreteerd wordt, zodat wetenschappers niet steeds terug hoeven naar de patiënt. Kist stelt daarnaast voor om de uitwisseling van gezondheidsgegevens om redenen van het algemeen wetenschappelijk belang toe te staan. Dit gebeurt al in andere Europese landen. Per slot van rekening heeft de patiënt van nu ook baat bij zijn behandeling, die er misschien wel nooit zou geweest zonder het doorlopend wetenschappelijk onderzoek van dertig jaar geleden.
Het zou zomaar kunnen dat de aanbevelingen van Kist snel worden opgevolgd. Kortgeleden nam het Europees Parlement de ‘European Health Data Space’-wet aan. Als de wet, gemaakt tijdens de coronapandemie, in werking treedt, dan kunnen gezondheidsgegevens binnen de zorg en wetenschappelijk onderzoek mogelijk makkelijker gedeeld worden.
Irith Kist verdedigde haar proefschrift ‘A fair balance. Health data protection and the promotion of health data use for clinical and research purposes’ op 5 juni. De niet-wetenschappelijk samenvatting van het proefschrift vind je hier.