Universiteit Leiden

nl en

Toelating en selectie

Bachelor

In de Wet op het Hoger Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek (WHW) is vastgesteld aan welke vooropleidingseisen de student moet voldoen om toegang te krijgen tot een bacheloropleiding van de universiteit.

In algemene zin geldt als vooropleidingseis het vwo-diploma of een propedeuse (eerste jaar) van een hbo-opleiding. Voor sommige opleidingen geldt dat de student ook een bepaald profiel op de middelbare school gevolgd moet hebben (eventueel met aanvullende vakken). Bijvoorbeeld één van de profielen natuur en techniek, natuur en gezondheid, economie en maatschappij of cultuur en maatschappij. Deze nadere vooropleidingseisen staan in de Regeling aanmelding en toelating hoger onderwijs. Toelating is ook mogelijk met een Colloquium Doctum of een ander soort diploma. Meer informatie over de toelatingseisen voor de bachelor is opgenomen op de volgende webpagina: Toelatingseisen - Universiteit Leiden

Voor een aantal bacheloropleidingen hanteert de Universiteit Leiden een numerus fixus. Om aan de opleiding te kunnen starten, moet de student niet alleen aan de toelatingseisen voldoen, maar ook deelnemen aan een selectieprocedure. Naast decentrale selectie op basis van minimaal twee kwalitatieve selectiecriteria, is ongewogen en gewogen loting mogelijk. Decentrale selectie en ongewogen en gewogen loting kunnen ook in combinatie plaatsvinden. De selectieprocedure wordt per opleiding vastgelegd in het Reglement Selectie en Plaatsing Universiteit Leiden van de betreffende bacheloropleiding. 

Master

Een bacheloropleiding geeft veelal toegang tot een verwante masteropleidingen, maar ook bijvoorbeeld tot masteropleidingen in een andere discipline en/of aan een andere universiteit.

Wanneer de bachelor niet verwant is, zijn er toch vaak mogelijkheden om tot de gewenste master toegelaten te worden. Bijvoorbeeld door het volgen van een premasterprogramma (standaardprogramma of maatwerk) of door competenties en vakkennis aan te tonen met bijvoorbeeld behaalde vakken of een toelatingstoets. In de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) is opgenomen hoe masteropleidingen studenten kunnen toelaten (artikel 7.30b). Masteropleidingen vragen in ieder geval om het bezit van een bachelor-diploma, of vergelijkbare kennis, inzicht en vaardigheden op dat niveau (bijvoorbeeld een premaster).  

De toelatingseisen hebben tot doel om de geschiktheid van de kandidaat vast te stellen. Toelatingseisen gaan over de kennis en competenties die de student verworven kan hebben tijdens de bacheloropleiding en hebben een relatie met de inhoud van de graad bachelor. 

Daarnaast kunnen er voor de toelating tot een masteropleiding ook kwalitatieve toelatingseisen (selectie-eisen) worden gesteld. Deze kwalitatieve toelatingseisen worden in de Onderwijs- en examenregeling opgenomen. Kwalitatieve toelatingseisen gaan over vaardigheden of kennis van de student die buiten/boven de eindkwalificaties van de graad bachelor uitgaan. De student moet aan alle gestelde eisen voldoen om toegelaten te kunnen worden. 

Als sprake is van een capaciteitsbeperking voor de betreffende masteropleiding, dan geldt er een verplichting om minimaal twee soorten kwalitatieve toelatingseisen (cognitief en non-cognitief) te hanteren. Als er meer kandidaten zijn dan het beschikbare aantal plaatsen, dan rangschikt de toelatingscommissie de kandidaten op volgorde van geschiktheid op basis van de gestelde kwalitatieve toelatingseisen (selectie-eisen).

Zie voor een nadere uitleg ook de veelgestelde vragen.

In de Regeling Toelating Masteropleidingen staan de procedurele vereisten voor de toelating tot een masteropleiding, waaronder de procedure bij de toelating in geval dat het vastgestelde maximum aantal studenten is overschreden (master met capaciteitsbeperking). Ook staan de verschillende deadlines die gelden voor de aanmelding voor een masteropleiding in de regeling. Voor de specifieke toelatingseisen per opleiding kan de Onderwijs- en Examenregeling van de opleiding geraadpleegd worden. In de Regeling is ook een ‘vangnetbepaling’ opgenomen, die waarborgt dat afgestudeerde Leidse bachelorstudenten minimaal toegang hebben tot één masteropleiding binnen hun discipline in Leiden.

In 2021 heeft een universitaire werkgroep ‘transparantie toelating masteropleidingen’ een handreiking opgesteld met aanbevelingen voor de inrichting van het facultaire toelatingsproces en tools, tips en instrumenten om met verbeteringen aan de slag te gaan. De handreiking is te vinden op deze pagina. Hieronder vind je een lijst met meest gestelde vragen en antwoorden over toelating in de master (tevens onderdeel van de handreiking).

Veelgestelde vragen

Toelaatbaar tot de masteropleiding zijn studenten die in het bezit zijn van: 

  1. Een wo-bachelorgraad 
  2. Een verwante wo-bachelorgraad (bachelor met inhoudelijke raakvlakken) 
  3. Kennis, inzicht en vaardigheden op het niveau van een wo-bachelorgraad (met inhoudelijke raakvlakken) 
  4. Een premaster (ter aanvulling van de kennis hbo-bachelor of verwante wo-bachelor) 

Voor de inschrijving voor een masteropleiding met een buitenlands getuigschrift, geldt dat de student niet toegelaten hoeft te worden als aangetoond kan worden dat er een aanzienlijk verschil bestaat tussen de toegangseisen van het betreffende land waar het getuigschrift is behaald en de toelatingseisen opgenomen in de WHW. De gelijkwaardigheid van een diploma wordt beoordeeld door het Admissions Office

Kwalitatieve toelatingseisen (selectie-eisen) gaan over vaardigheden van de student die buiten/boven de eindkwalificaties van de graad bachelor gaan. Dit kunnen aspecten zijn die een relatie hebben met de persoonlijke kwaliteiten van de student (vaardigheden, motivatie) en/of met de uiteindelijke resultaten die in de vooropleiding behaald zijn (en uitstijgen boven het niveau van de eindkwalificatie van de opleiding). Het gaat dus om een specifieke aanleg of talent dat het niveau van het bachelordiploma overstijgt of buiten het diploma aangetoond dient te worden. 

Als er kwalitatieve toelatingseisen (selectie-eisen) zijn, moeten er twee soorten eisen gesteld worden. Er zijn cognitieve en non-cognitieve kwalitatieve toelatingseisen. Bij cognitieve eisen gaat het veelal om cijfers of bepaalde inhoudelijke kennis gerelateerd aan het vakgebied, terwijl het bij non-cognitieve eisen gaat over het beschikken over bepaalde vaardigheden of aanleg. Bij het stellen van kwalitatieve toelatingseisen is het onderscheid cognitief en non-cognitief niet verplicht. Dit betekent dat ook twee verschillende cognitieve eisen of twee non-cognitieve eisen zijn toegestaan (dus niet twee maal een gemiddeld cijfer). 

Als er kwalitatieve toelatingseisen (selectie-eisen) worden gesteld, zal een student eerst moeten aantonen dat die daaraan voldoet, voordat de student kan worden toegelaten. Een student die niet voldoet aan één van de gestelde kwalitatieve toelatingseisen, kan niet worden toegelaten tot de opleiding. 

Als het College van Bestuur een capaciteitsbeperking voor de masteropleiding heeft vastgesteld, moet een rangorde worden vastgesteld. Er mogen niet meer studenten toegelaten worden dan het maximum aantal beschikbare plaatsen dat voor de opleiding is vastgesteld. Aspirant-studenten die voldoen aan de gestelde kwalitatieve toelatingseisen (selectie-eisen) worden geplaatst op basis van een rangorde. De procedure op grond waarvan volgens die rangorde de toelating zal plaatsvinden, wordt vastgelegd in een reglement (veelal in de OER) en tijdig bekendgemaakt. 

Er is sprake van toegevoegde waarde als bepaalde vaardigheden, zoals sociale vaardigheden of empathisch vermogen, terugkomen in de leerdoelen en eindtermen van de opleiding.

Selectie-eisen gaan over de vaardigheden van de student die buiten/boven de eindkwalificaties van de graad bachelor gaan. Deze eisen staan in relatie met de leerdoelen en de eindtermen van de opleiding en zijn niet bedoeld om onnodig een drempel op te werpen. Om de instroom te beperken, bijvoorbeeld vanwege de behoefte op de arbeidsmarkt, kan bij het College van Bestuur een aanvraag worden ingediend om een capaciteitsbeperking voor de opleiding vast te stellen. Er mogen niet meer studenten toegelaten worden dan het maximum aantal beschikbare plaatsen dat voor de opleiding is vastgesteld. 

Een student die toegelaten wil worden tot een Engelstalige masteropleiding beschikt over de beheersing van het Engels op VWO-niveau. De taaleis is een toelatingseis als deze wordt gevraagd om te bepalen of de student de masteropleiding met goed gevolg kan volgen. Studenten met een buitenlands diploma moeten een taaltoets afleggen op het niveau dat met VWO vergelijkbaar is(zie uitzonderingen in de model-OER master). Als een taaleis is vereist op een hoger niveau dan VWO, is sprake van een selectie-eis. 

Toelatingseisen gelden voor alle studenten, ongeacht de vooropleiding die is gevolgd. De eisen voor toelating zijn dus voor alle studenten hetzelfde. Er mag geen onderscheid per doelgroep of herkomst van de student worden gemaakt. 

Voor een research master geldt dat veelal kwalitatieve toelatingseisen worden gesteld, vanwege het onderzoeksgerichte karakter van de opleiding (leerdoelen). Tevens heeft de NVAO in haar beoordelingskader voor de onderzoeksmaster opgenomen dat zij tijdens de visitatie aandacht schenkt aan de toelatingseisen en de wijze waarop de opleiding studenten selecteert. Een postinitiële masteropleiding is er veelal op gericht om een inhoudelijke verdieping aan te bieden. Het stellen van kwalitatieve toelatingseisen kan vanuit de leerdoelen van de postinitiële masteropleiding legitiem zijn. 

Voorafgaand aan de inschrijving voor een premaster wordt zo veel mogelijk getoetst of de student na het afronden ervan ook aan de eventuele aanvullende toelatingseisen voldoet. De student ontvangt een voorwaardelijke toelatingsbeschikking, die inhoudt dat als de student de premaster met succes afrondt, hij is toegelaten tot de master. Uitzondering hierop is de toelating tot een masteropleiding waarvoor een capaciteitsbeperking is vastgesteld. 

Voorwaardelijk toelaten zou in het geval van een capaciteitsbeperking leiden tot ongelijke behandeling. De student moet na het afronden van de premaster, net als studenten die geen premaster hebben gevolgd, aantonen dat hij aan de gestelde selectie-eisen voldoet. Dat er in dit geval geen automatisch ‘instroomrecht’ is, wordt vooraf bekendgemaakt aan studenten die met de premaster willen starten. 

De taak van de examencommissie is vastgelegd in artikel 7.12b van de WHW en ziet onder andere op het borgen van de kwaliteit van tentamens en examens, het vaststellen van de Regels en Richtlijnen en het verlenen van een vrijstelling. De examencommissie heeft geen rol bij het opstellen van de toelatingseisen. Het College van Bestuur is namelijk op grond van 7.30b WHW bevoegd tot het opstellen van toelatingseisen, maar heeft die bevoegdheid gemandateerd aan de faculteitsbesturen, die zich weer kunnen laten adviseren door toelatingscommissie en bij de bespreking van de OER door de facultaire medezeggenschap. 

Nee, een student die eenmaal is toegelaten tot de opleiding, is de daarop volgende studiejaren een herinschrijver. De herinschrijving geeft de student het recht om deel te nemen aan onderwijs, tentamens en het examen af te leggen en gebruik te maken van onderwijsvoorzieningen, zoals studiebegeleiding. De WHW kent geen maximale inschrijvingsduur of een bindend studieadvies voor masterstudenten. Bij onvoldoende studievoortgang kan de opleiding de student actief studiebegeleiding of studieadvies aanbieden.

Deze website maakt gebruik van cookies.  Meer informatie.